Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal nuancieren

Vertaal nuancieren van Duits naar Nederlands

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

nuancieren:
- nuanceren; onderscheid aanbrengen in; schakeren

Duits

Uitgebreide vertaling voor nuancieren (Duits) in het Nederlands

nuancieren:

nuancieren werkwoord (nuanciere, nuancierst, nuanciert, nuancierte, nuanciertet, nuanciert)

nuancieren (differenzieren)
nuanceren
- nuanceren werkwoord (nuanceer, nuanceert, nuanceerde, nuanceerden, genuanceerd)
nuancieren (Unterschied machen)
onderscheid aanbrengen in; nuanceren; schakeren
- onderscheid aanbrengen in werkwoord
- nuanceren werkwoord (nuanceer, nuanceert, nuanceerde, nuanceerden, genuanceerd)
- schakeren werkwoord (schakeer, schakeert, schakeerde, schakeerden, geschakeerd)

Conjugations for nuancieren:

Präsens

nuanciere
nuancierst
nuanciert
nuancieren
nuanciert
nuancieren

Imperfekt

nuancierte
nuanciertest
nuancierte
nuancierten
nuanciertet
nuancierten

Perfekt

habe nuanciert
hast nuanciert
hat nuanciert
haben nuanciert
habt nuanciert
haben nuanciert

1. Konjunktiv [1]

nuanciere
nuancierest
nuanciere
nuancieren
nuancieret
nuancieren

2. Konjunktiv

nuancierte
nuanciertest
nuancierte
nuancierten
nuanciertet
nuancierten

Futur 1

werde nuancieren
wirst nuancieren
wird nuancieren
werden nuancieren
werdet nuancieren
werden nuancieren

1. Konjunktiv [2]

würde nuancieren
würdest nuancieren
würde nuancieren
würden nuancieren
würdet nuancieren
würden nuancieren

Diverses

nuancier!
nuanciert!
nuancieren Sie!
nuanciert
nuancierend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor nuancieren:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
schakeren		Abstufen; Abtönen; Nuancieren; Schattieren
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
nuanceren	Unterschied machen; differenzieren; nuancieren
onderscheid aanbrengen in	Unterschied machen; nuancieren
schakeren	Unterschied machen; nuancieren