Duits
Uitgebreide vertaling voor verscherzen (Duits) in het Nederlands
verscherzen:
-
verscherzen (verspielen; verwirken)
-
verscherzen (verspielen; verwirken; ausspielen)
een spier verrekken-
een spier verrekken werkwoord
-
Conjugations for verscherzen:
Präsens
- verscherze
- verscherzt
- verscherzt
- verscherzen
- verscherzt
- verscherzen
Imperfekt
- verscherzte
- verscherztest
- verscherzte
- verscherzten
- verscherztet
- verscherzten
Perfekt
- habe verscherzt
- hast verscherzt
- hat verscherzt
- haben verscherzt
- habt verscherzt
- haben verscherzt
1. Konjunktiv [1]
- verscherze
- verscherzest
- verscherze
- verscherzen
- verscherzet
- verscherzen
2. Konjunktiv
- verscherzete
- verscherzetest
- verscherzete
- verscherzeten
- verscherzetet
- verscherzeten
Futur 1
- werde verscherzen
- wirst verscherzen
- wird verscherzen
- werden verscherzen
- werdet verscherzen
- werden verscherzen
1. Konjunktiv [2]
- würde verscherzen
- würdest verscherzen
- würde verscherzen
- würden verscherzen
- würdet verscherzen
- würden verscherzen
Diverses
- verscherz!
- verscherzt!
- verscherzen Sie!
- verscherzt
- verscherzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor verscherzen:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| een spier verrekken | ausspielen; verscherzen; verspielen; verwirken | |
| verbeuren | verscherzen; verspielen; verwirken |