Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. vorlaut:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor vorlaut (Duits) in het Nederlands

vorlaut:

vorlaut bijvoeglijk naamwoord

  1. vorlaut (naseweis; vorwitzig)
    eigenwijs; eigengereid; eigenzinnig

Vertaal Matrix voor vorlaut:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eigengereid naseweis; vorlaut; vorwitzig
eigenwijs naseweis; vorlaut; vorwitzig aufsässig; dickköpfig; eigensinnig; eigenwillig; schwerhandhabbar; schwierig; starr; starrköpfig; starrsinnig; störrisch; trotzig; ungebärdig; unwillig; widerborstig; widersetzlich; widerspenstig; widerwillig
eigenzinnig naseweis; vorlaut; vorwitzig aufsässig; dickköpfig; eigensinnig; eigenwillig; schwerhandhabbar; schwierig; starr; starrköpfig; starrsinnig; störrisch; trotzig; ungebärdig; unwillig; widerborstig; widersetzlich; widerspenstig; widerwillig

Synoniemen voor "vorlaut":


Wiktionary: vorlaut


Cross Translation:
FromToVia
vorlaut oneerbiedig; spottend flippant — lacking respect

Computer vertaling door derden: