Duits
Uitgebreide vertaling voor vorspringen (Duits) in het Nederlands
vorspringen:
vorspringen werkwoord (springe vor, springst vor, springt vor, sprang vor, sprangt vor, vorgesprungen)
-
vorspringen (auffallen; ausstechen; überragen; zur Schau stellen; hinausragen)
uitsteken; opvallen; uitspringen; eruit springen; afsteken; in het oog lopen-
eruit springen werkwoord (spring eruit, springt eruit, sprong eruit, sprongen eruit, eruit gesprongen)
-
in het oog lopen werkwoord
-
vorspringen
naar voren springen-
naar voren springen werkwoord
-
-
vorspringen
vooruitsteken; vooruitspringen-
vooruitsteken werkwoord (steek vooruit, steekt vooruit, stak vooruit, staken vooruit, vooruitgestoken)
-
vooruitspringen werkwoord (spring vooruit, springt vooruit, sprong vooruit, sprongen vooruit, vooruitgesprongen)
-
Conjugations for vorspringen:
Präsens
- springe vor
- springst vor
- springt vor
- springen vor
- springt vor
- springen vor
Imperfekt
- sprang
- sprangst vor
- sprang vor
- sprangen vor
- sprangt vor
- sprangen vor
Perfekt
- habe vorgesprungen
- hast vorgesprungen
- hat vorgesprungen
- haben vorgesprungen
- habt vorgesprungen
- haben vorgesprungen
1. Konjunktiv [1]
- springe vor
- springest vor
- springe vor
- springen vor
- springet vor
- springen vor
2. Konjunktiv
- spränge vor
- sprängest vor
- spränge vor
- sprängen vor
- spränget vor
- sprängen vor
Futur 1
- werde vorspringen
- wirst vorspringen
- wird vorspringen
- werden vorspringen
- werdet vorspringen
- werden vorspringen
1. Konjunktiv [2]
- würde vorspringen
- würdest vorspringen
- würde vorspringen
- würden vorspringen
- würdet vorspringen
- würden vorspringen
Diverses
- spring vor!
- springt vor!
- springen Sie vor!
- vorgesprungen
- vorspringend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor vorspringen:
Computer vertaling door derden: