Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. widerspiegeln:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor widerspiegeln (Duits) in het Nederlands

widerspiegeln:

widerspiegeln werkwoord (widerspiegele, widerspiegelst, widerspiegelt, widerspiegelte, widerspiegeltet, widerspiegelt)

  1. widerspiegeln (reflektieren; spiegeln)
    weerspiegelen; reflecteren; terugkaatsen
    • weerspiegelen werkwoord (weerspiegel, weerspiegelt, weerspiegelde, weerspiegelden, weerspiegeld)
    • reflecteren werkwoord (reflecteer, reflecteert, reflecteerde, reflecteerden, gereflecteerd)
    • terugkaatsen werkwoord (kaats terug, kaatst terug, kaatste terug, kaatsten terug, teruggekaatst)
  2. widerspiegeln
    afspiegelen
    • afspiegelen werkwoord (spiegel af, spiegelt af, spiegelde af, spiegelden af, afgespiegeld)
  3. widerspiegeln (widerscheinen; reflektieren; funkeln; widerhallen)
    weerschijnen; weerkaatsen
    • weerschijnen werkwoord (weerschijn, weerschijnt, weerscheen, weerschenen, weerschenen)
    • weerkaatsen werkwoord (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)

Conjugations for widerspiegeln:

Präsens
  1. widerspiegele
  2. widerspiegelst
  3. widerspiegelt
  4. widerspiegelen
  5. widerspiegelt
  6. widerspiegelen
Imperfekt
  1. widerspiegelte
  2. widerspiegeltest
  3. widerspiegelte
  4. widerspiegelten
  5. widerspiegeltet
  6. widerspiegelten
Perfekt
  1. habe widerspiegelt
  2. hast widerspiegelt
  3. hat widerspiegelt
  4. haben widerspiegelt
  5. habt widerspiegelt
  6. haben widerspiegelt
1. Konjunktiv [1]
  1. widerspiegele
  2. widerspiegelest
  3. widerspiegele
  4. widerspiegelen
  5. widerspiegelet
  6. widerspiegelen
2. Konjunktiv
  1. widerspiegelte
  2. widerspiegeltest
  3. widerspiegelte
  4. widerspiegelten
  5. widerspiegeltet
  6. widerspiegelten
Futur 1
  1. werde widerspiegeln
  2. wirst widerspiegeln
  3. wird widerspiegeln
  4. werden widerspiegeln
  5. werdet widerspiegeln
  6. werden widerspiegeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde widerspiegeln
  2. würdest widerspiegeln
  3. würde widerspiegeln
  4. würden widerspiegeln
  5. würdet widerspiegeln
  6. würden widerspiegeln
Diverses
  1. widerspiegel!
  2. widerspiegelt!
  3. widerspiegelen Sie!
  4. widerspiegelt
  5. widerspiegelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor widerspiegeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
terugkaatsen Abprallen; Abrutschen; Einsinken
weerschijnen Wiederspiegeln
weerspiegelen Wiederspiegeln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afspiegelen widerspiegeln
reflecteren reflektieren; spiegeln; widerspiegeln echoen; erhallen; resonieren; spiegeln; widerhallen
terugkaatsen reflektieren; spiegeln; widerspiegeln echoen; erhallen; resonieren; widerhallen
weerkaatsen funkeln; reflektieren; widerhallen; widerscheinen; widerspiegeln echoen; erhallen; hallen; resonieren; schallen; widerhallen; widerschallen
weerschijnen funkeln; reflektieren; widerhallen; widerscheinen; widerspiegeln
weerspiegelen reflektieren; spiegeln; widerspiegeln

Synoniemen voor "widerspiegeln":


Wiktionary: widerspiegeln


Cross Translation:
FromToVia
widerspiegeln weerkaatsen; weerspiegelen reflect — to mirror, or show the image of something