Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Abreißen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Abreißen (Duits) in het Zweeds

Abreißen:

Abreißen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Abreißen (Verschrottung; Abriß; Abbruch; Demontage)
    förstöra; riva ner
  2. Abreißen (Demontage; Abriß; Abbrechen)
    ta isär; demontage

Vertaal Matrix voor Abreißen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
demontage Abbrechen; Abreißen; Abriß; Demontage
förstöra Abbruch; Abreißen; Abriß; Demontage; Verschrottung
riva ner Abbruch; Abreißen; Abriß; Demontage; Verschrottung
ta isär Abbrechen; Abreißen; Abriß; Demontage Abschirren; Abtakeln; Verschleierung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausmerzen; ausradieren; ausrotten; ausschalten; beeinträchtigen; beschädigen; demolieren; den Hals umdrehen; durchprügeln; einstampfen; entkräften; entzweireißen; erledigen; etwas beschädigen; fertigmachen; ganz kaputt und auseinander holen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; vergiften; vergällen; verheeren; verhunzen; verleiden; vermasseln; vermurksen; vernichten; verpesten; verpfuschen; verprügeln; verschrotten; verseuchen; vertilgen; verwüsten; wegreißen; widerlegen; zehren; zerbrechen; zerlegen; zerschlagen; zerstören; zertrümmern; zugrunde richten; zusammenschlagen
ta isär abtakeln; analysieren; auseinandernehmen; beseitigen; demontieren; entfernen; entfestigen; fortschaffen; räumen; sezieren; wegnehmen; wegräumen; wegschaffen; zergliedern; zerlegen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra sprengen