Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Anmarsch:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Anmarsch (Duits) in het Zweeds

Anmarsch:

Anmarsch [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Anmarsch (Anzug)
    annalkande; närmande
  2. der Anmarsch (Anzug)
    kommande; blivande; förestående
  3. der Anmarsch (Aufmarsch; Vormarsch; Marsch)
    marsch
    • marsch [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Anmarsch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
annalkande Anmarsch; Anzug Annäherung; Avance
blivande Anmarsch; Anzug
förestående Anmarsch; Anzug
kommande Anmarsch; Anzug
marsch Anmarsch; Aufmarsch; Marsch; Vormarsch
närmande Anmarsch; Anzug Annaeherungsart; Annäherung; Avance
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blivande entstehend; werdend
kommande folgende; nachfolgeende; nächste

Wiktionary: Anmarsch

Anmarsch
noun
  1. im weiten Sinne: eine Annäherung (auch zeitlich)
  2. im engen Sinne: ein Näherkommen durch marschieren