Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Appetit:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Appetit (Duits) in het Zweeds

Appetit:

Appetit [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Appetit
    hunger; aptit
    • hunger [-en] zelfstandig naamwoord
    • aptit [-en] zelfstandig naamwoord
  2. der Appetit (Hungergefühl; Hunger; Eßlust; Magenknurren)
    hunger; aptit; matlust
    • hunger [-en] zelfstandig naamwoord
    • aptit [-en] zelfstandig naamwoord
    • matlust zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Appetit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aptit Appetit; Eßlust; Hunger; Hungergefühl; Magenknurren
hunger Appetit; Eßlust; Hunger; Hungergefühl; Magenknurren Hunger
matlust Appetit; Eßlust; Hunger; Hungergefühl; Magenknurren

Synoniemen voor "Appetit":


Wiktionary: Appetit

Appetit
noun
  1. Lust zu, am Essen, das Verlangen zu essen