Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Ausscheidung:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Ausscheidung (Duits) in het Zweeds

Ausscheidung:

Ausscheidung [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Ausscheidung (Kacke; Pup; Schmutz; )
    skit; lort
    • skit [-en] zelfstandig naamwoord
    • lort [-en] zelfstandig naamwoord
  2. die Ausscheidung (Eiter)
    mellanting
  3. die Ausscheidung (Austritt; Kündigung)
    avträdande

Vertaal Matrix voor Ausscheidung:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avträdande Ausscheidung; Austritt; Kündigung Abtreten; Ausscheiden
lort Ausscheidung; Dreck; Exkremente; Fäkalien; Kacke; Kot; Kötel; Mist; Pup; Schmutz
mellanting Ausscheidung; Eiter
skit Ausscheidung; Dreck; Exkremente; Fäkalien; Kacke; Kot; Kötel; Mist; Pup; Schmutz Ablagerung; Ausscheidungen; Bodensatz; Dreck; Dung; Dünger; Exkremente; Fäkalien; Giftnudel; Hefe; Jauche; Kacke; Kot; Mist; Niederschlag; Scheiße; Schlacke; Schlamm
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avträdande abtretend; zurücktretend
skit entsetzlich; furchtbar; fürchterlich; gewaltig; grauenerregend; grausig; gräßlich; jammervoll; mörderisch; schauderhaft; scheiße; scheußlich; schrecken erregend; schrecklich; schändlich; teuflisch; tierisch; verteufelt

Synoniemen voor "Ausscheidung":


Wiktionary: Ausscheidung

Ausscheidung
noun
  1. das Austreten einer Person aus einem Wettbewerb oder Ähnlichem
  2. Bezeichnung für diverse Vorgänge des Stoffwechsels in der Biologie und Medizin und dabei entstehende Produkte wie Kot und Urin

Computer vertaling door derden: