Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Besitz (Duits) in het Zweeds

Besitz:

Besitz [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Besitz (Guthaben; Kredit; Habe; )
    bokslut; balans; behållning; saldo
    • bokslut [-ett] zelfstandig naamwoord
    • balans [-en] zelfstandig naamwoord
    • behållning [-en] zelfstandig naamwoord
    • saldo [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. der Besitz (Eigentum; Besitztum)
    egendom; besittning
  3. der Besitz (Mobiliar; Hausrat; Inventar; )
  4. der Besitz

Besitz

  1. Besitz

Vertaal Matrix voor Besitz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balans Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Ausgeglichenheit; Balance; Bilanz; G&V-Rechnung; Gewinn- & Verlustrechnung; Gleichgewicht; Gleichgewichtzustand; Guthaben; Harmonie; Saldo; Zusammenklang; Überschuß
behållning Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Erlös; Ertrag; Gewinnvortrag; Guthaben
besittning Besitz; Besitztum; Eigentum Teil des Staates
bokslut Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Bilanz; Finanzaufstellung; Guthaben; Jahresabrechnung; Rechnungsabschluss; Saldo; Überschuß
egendom Besitz; Besitztum; Eigentum
möbler och husgeråd Besitz; Besitztum; Bestand; Eigentum; Habe; Hausmobiliar; Hausrat; Inventar; Mobiliar
saldo Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Aktivsaldo; Bilanz; Gewinnvortrag; Guthaben; Saldo; Überschuß
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ägarskap Besitz
ägarskap Besitz

Synoniemen voor "Besitz":


Wiktionary: Besitz

Besitz
noun
  1. (umgangssprachlich) das gesamte Eigentum einer Person
  2. (umgangssprachlich) Eigentum
  3. Recht: tatsächliche Sachherrschaft

Cross Translation:
FromToVia
Besitz ägande; ägarskap ownership — legal status
Besitz egendom property — something owned

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Besitz