Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Fachwerk (Duits) in het Zweeds

Fachwerk:

Fachwerk [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Fachwerk (Fachwerkkonstruktion)
  2. Fachwerk
    gallerverk
  3. Fachwerk (Fachmannschaft; fachmännische Können; Handwerk; Facharbeit)
    yrkesskicklighet; hantverksskicklighet; konstskicklighet

Vertaal Matrix voor Fachwerk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gallerverk Fachwerk Bauzaun; Bretterzaun; Einzäunung; Gatter; Holzwall; Raster; Umzäunung; Zaun
hantverksskicklighet Facharbeit; Fachmannschaft; Fachwerk; Handwerk; fachmännische Können
konstskicklighet Facharbeit; Fachmannschaft; Fachwerk; Handwerk; fachmännische Können
professionellt arbete Fachwerk; Fachwerkkonstruktion
yrkesskicklighet Facharbeit; Fachmannschaft; Fachwerk; Handwerk; fachmännische Können

Synoniemen voor "Fachwerk":

  • Gefach; Holzgerüst; Hölzernes Gefüge; Ständerfachwerk; architektonischer Stil; Bauweise

Wiktionary: Fachwerk

Fachwerk
noun
  1. Architektur: eine Bauweise, bei der das tragende, meist aus Holzbalken zusammengefügte Rahmenwerk mit Ziegelsteinen oder Lehm ausgefüllt ist
  2. Architektur: das Rahmenwerk eines Fachwerkbaus