Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Fessel:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Fessel (Duits) in het Zweeds

Fessel:

Fessel [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Fessel (Handschellen)
    kedja
    • kedja [-en] zelfstandig naamwoord
  2. die Fessel
    handklovar; handfängsel
  3. die Fessel (HAndschellen)
    handklovar; handbojor

Vertaal Matrix voor Fessel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
handbojor Fessel; HAndschellen Handschelle
handfängsel Fessel Handschelle
handklovar Fessel; HAndschellen Handschelle
kedja Fessel; Handschellen Abfolge; Aneinanderreihung; Erkettung; Folge; Kette; Reihe; Reihenfolge; Serie; Verkettung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kedja aneinanderreihen; ketten; verketten

Synoniemen voor "Fessel":


Wiktionary: Fessel

Fessel
noun
  1. veraltet der Knöchelbereich des menschlichen Beins, v.a. bei Frauen
  2. bei den Beinen von Huftieren der Teil zwischen Huf und Wade
  3. im übertragenen Sinn: etwas, das die Freiheit oder Bewegungsfreiheit einschränkt
  4. meist bandförmiges Mittel zum Verschnüren und Festbinden von Personen

Computer vertaling door derden: