Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Gesamtheit:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Gesamtheit (Duits) in het Zweeds

Gesamtheit:

Gesamtheit [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Gesamtheit (Vollzähligkeit; Vollständigkeit)
    fullhet; fullständighet
  2. die Gesamtheit (Gültigkeit; Allgemeinheit; Gewohnheit; )
    vanlighet

Vertaal Matrix voor Gesamtheit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fullhet Gesamtheit; Vollständigkeit; Vollzähligkeit
fullständighet Gesamtheit; Vollständigkeit; Vollzähligkeit Beendung; Beständigkeit; Ergänzung; Fertigstellung; Fülle; Nachtrag; Solidität; Stetigkeit; Tüchtigkeit; Vollendung; Vollständigkeit; Völle
vanlighet Allgemeinheit; Angewohnheit; Gepflogenheit; Gesamtheit; Gewohnheit; Gültigkeit; Sitte Gewöhnlichkeit; Vielfältigkeit

Synoniemen voor "Gesamtheit":


Wiktionary: Gesamtheit

Gesamtheit
noun
  1. das Ganze, das Gesamte, die Gemeinschaft einer Gruppe

Computer vertaling door derden: