Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Kaution:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Kaution (Duits) in het Zweeds

Kaution:

Kaution [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Kaution (Kautionssumme)
    borgenssumma; borgen
  2. die Kaution (Bürgschaft; Sicherheitsleistung; Unterpfand; Sicherheit; Pfand)
    borgen
    • borgen zelfstandig naamwoord
  3. die Kaution (Bürgschaft)
    förbindelse; förpliktelse; skuldsedel

Vertaal Matrix voor Kaution:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
borgen Bürgschaft; Kaution; Kautionssumme; Pfand; Sicherheit; Sicherheitsleistung; Unterpfand Bürge; Bürgschaft; Garantie; Garantieschein; Gewähr; Pfand; Sicherheit; Unterpfand
borgenssumma Kaution; Kautionssumme
förbindelse Bürgschaft; Kaution Abenteuer; Affinität; Affäre; Allianz; Anschluß; Band; Berührung; Beziehung; Binde; Bindeglied; Bindung; Bündnis; Einheitlichkeit; Gebundenheit; Gemeinschaft; Kombination; Konnex; Konnexion; Kontakt; Kontext; Kopplung; Linienverbindung; Prozession; Steuerfeder; Verband; Verbindung; Verhältnis; Vertrag; Zusammenfügung; Zusammenhang; Zusammenlegung; Zusammenschluß
förpliktelse Bürgschaft; Kaution
skuldsedel Bürgschaft; Kaution Anleihe; Promesse; Solawechsel

Synoniemen voor "Kaution":


Wiktionary: Kaution

Kaution
  1. eine vereinbarte Sicherheitsleistung

Cross Translation:
FromToVia
Kaution deposition; depositionsavgift deposit — security for a borrowed item
Kaution garanti waarborg — een geldbedrag of iets anders dat tijdelijk gegeven wordt als onderpand voor het geval men een verplichting niet na kan komen