Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Knochen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Knochen (Duits) in het Zweeds

Knochen:

Knochen [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Knochen (Verlängerung einer Ecke; Gebeine)
    ben; benlem
    • ben [-ett] zelfstandig naamwoord
    • benlem zelfstandig naamwoord
  2. der Knochen (Gebeine)
    ben; lem
    • ben [-ett] zelfstandig naamwoord
    • lem zelfstandig naamwoord
  3. der Knochen (Gebeine)
    ben
    • ben [-ett] zelfstandig naamwoord
  4. der Knochen
    knoge; ledknota

Knochen [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Knochen (Skelett; Gebeine; Knochenbau; Gerüst; Gerippe)
    ben; skelett; benknota
    • ben [-ett] zelfstandig naamwoord
    • skelett [-ett] zelfstandig naamwoord
    • benknota [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Knochen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ben Gebeine; Gerippe; Gerüst; Knochen; Knochenbau; Skelett; Verlängerung einer Ecke Beine; Knöchel; Pfote
benknota Gebeine; Gerippe; Gerüst; Knochen; Knochenbau; Skelett
benlem Gebeine; Knochen; Verlängerung einer Ecke
knoge Knochen Knöchel; Knöchelgelenk
ledknota Knochen
lem Gebeine; Knochen
skelett Gebeine; Gerippe; Gerüst; Knochen; Knochenbau; Skelett Chassis; Fahrgestell; Fensterrahmen; Gerippe; Gerüst; Gestell; Rahmen; dürres Geschöpf
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ben beinern; knöchern

Synoniemen voor "Knochen":


Wiktionary: Knochen

Knochen
noun
  1. Teil des Skeletts der Wirbeltiere
    • Knochenben
  2. unzählbar: das Material, aus dem [1] ist
    • Knochenben

Cross Translation:
FromToVia
Knochen ben bone — material
Knochen ben bone — component of a skeleton
Knochen knoge knuckle — joint of the finger
Knochen ben os — squelette|fr indén|fr tissu dur et calcifié du squelette des animaux vertébrés, consistant en très grande partie en carbonate de calcium, phosphate de calcium et gélatine.

Verwante vertalingen van Knochen