Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Ruhm:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Ruhm (Duits) in het Zweeds

Ruhm:

Ruhm [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Ruhm (Berühmtheit)
    berömdhet
  2. der Ruhm
    ära
    • ära [-en] zelfstandig naamwoord
  3. der Ruhm (Beliebtheit; Popularität)
    populairität; berömdhet
  4. der Ruhm (Glorie; Ehre)
    ståt; glans; prakt; storslagenhet
    • ståt [-en] zelfstandig naamwoord
    • glans [-en] zelfstandig naamwoord
    • prakt [-en] zelfstandig naamwoord
    • storslagenhet [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Ruhm:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
berömdhet Beliebtheit; Berühmtheit; Popularität; Ruhm
glans Ehre; Glorie; Ruhm Abglanz; Angewohnheit; Finish; Flimmern; Funkeln; Glanz; Glitzern; Glut; Glänzen; Schein; Scheinen; Schimmer; Schimmern
populairität Beliebtheit; Popularität; Ruhm
prakt Ehre; Glorie; Ruhm Fülle; Glanz; Herrlichkeit; Luxus; Pracht; Prunk; Reichtum; Stattlichkeit; Wollust; Wonne; Überfluß; Üppigkeit
storslagenhet Ehre; Glorie; Ruhm
ståt Ehre; Glorie; Ruhm Angabe; Angeberei; Aufschneiderei; Flunkerei; Großsprecherei; Großtuer; Großtuerei; Pracht; Prunk; Schneid; Windmacherei
ära Ruhm Aufwendung; Biegung; Ehre; Ehrerbietung erweisen; Ehrgefühl; Ehrung; Gewinn; Kosten; Preis; Stolz
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ära achten; ehren; hochachten; hochhalten; huldigen

Synoniemen voor "Ruhm":


Wiktionary: Ruhm


Cross Translation:
FromToVia
Ruhm kändisskap; berömmelse fame — state of being famous

Computer vertaling door derden: