Schüssel in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Schüssel:
- hink; fat; tråg; matskål; skål; gryta; bunke; karott; tallrik; skottkärra; kummel; handkärra
Wiktionary:
- Schüssel → skål
- Schüssel → skål, tallrik, fat

Duits

Uitgebreide vertaling voor Schüssel (Duits) in het Zweeds

die Schüssel (Faß; Tonne; Eimer; Kübel; Bottich; Trog; Wanne)
hink; fat
- hink [-en] zelfstandig naamwoord
- fat [-ett] zelfstandig naamwoord
die Schüssel (Napf; Schale; Behälter; Gefäß)
tråg; matskål
- tråg [-ett] zelfstandig naamwoord
- matskål zelfstandig naamwoord
die Schüssel (Kaserole; Schale; Stollen; Gefäß)
skål; gryta; bunke; karott
- skål [-en] zelfstandig naamwoord
- gryta [-en] zelfstandig naamwoord
- bunke [-en] zelfstandig naamwoord
- karott [-en] zelfstandig naamwoord
die Schüssel (Schälchen; Schale; Schüsselchen)
tallrik
- tallrik [-en] zelfstandig naamwoord
die Schüssel (Handwagen; Karren; Karre; Gefährt)
skottkärra; kummel; handkärra
- skottkärra [-en] zelfstandig naamwoord
- kummel [-en] zelfstandig naamwoord
- handkärra zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bunke	Gefäß; Kaserole; Schale; Schüssel; Stollen	Wanne
fat	Bottich; Eimer; Faß; Kübel; Schüssel; Tonne; Trog; Wanne	Bassin; Becken; Untertasse
gryta	Gefäß; Kaserole; Schale; Schüssel; Stollen	Jägereintopf; Kochtopf; Schmortopf; Schmortöpfe; Topf
handkärra	Gefährt; Handwagen; Karre; Karren; Schüssel	Handwagen; Sackkarre
hink	Bottich; Eimer; Faß; Kübel; Schüssel; Tonne; Trog; Wanne	Eimer; Schöpfeimer
karott	Gefäß; Kaserole; Schale; Schüssel; Stollen
kummel	Gefährt; Handwagen; Karre; Karren; Schüssel	Hünengrab
matskål	Behälter; Gefäß; Napf; Schale; Schüssel	Eßnapf
skottkärra	Gefährt; Handwagen; Karre; Karren; Schüssel	Schubkarre; Schubkarren
skål	Gefäß; Kaserole; Schale; Schüssel; Stollen	Bassin; Becher; Becken; Bowle; Gefäß; Klingen; Pokal; Wanne
tallrik	Schale; Schälchen; Schüssel; Schüsselchen	Schild; Schultafel; Silberbesteck; Tafel; Tafelsilber; Teller; Wandtafel
tråg	Behälter; Gefäß; Napf; Schale; Schüssel	Eßnapf; Wanne

Schüssel

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Schüssel	→ skål	↔ bowl — container
• Schüssel	→ tallrik; fat	↔ dish — vessel for holding/serving food
• Schüssel	→ fat	↔ plat — pièce de vaisselle, à fond plat destinée à contenir les mets qu’on servir sur la table.