Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Sprößling (Duits) in het Zweeds

Sprößling:

Sprößling [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Sprößling (Kleinkind; Knabe; Dreikäsehoch; )
    spädbarn; litet barn; baby
  2. der Sprößling (Schuß; Trieb)
    urklipp; stickling
  3. der Sprößling (Schößling; Sproß; Trieb)
    skott; stickling
    • skott [-ett] zelfstandig naamwoord
    • stickling [-en] zelfstandig naamwoord
  4. der Sprößling (Kerlchen; Knabe; Knirps; )
    unge; liten unge
  5. der Sprößling (Sproß; Nachkommenschaft; Abkomme; )
    ättling; avkomling

Vertaal Matrix voor Sprößling:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avkomling Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig
baby Ding; Dingelchen; Dreikäsehoch; Gör; Kerlchen; Kind; Kleine; Kleinkind; Knabe; Knirps; Sprößling; Wicht Baby; Babychen; Ding; Dingelchen; Kind; Kindchen; Kleines Kind; Säugling
liten unge Dreikäsehoch; Kerlchen; Kleine; Knabe; Knirps; Sprößling; Wicht
litet barn Ding; Dingelchen; Dreikäsehoch; Gör; Kerlchen; Kind; Kleine; Kleinkind; Knabe; Knirps; Sprößling; Wicht Ding; Kind; Kindchen; Kleine; Kleines Kind
skott Schößling; Sproß; Sprößling; Trieb Abknallen; Abschießen; Querschuß; Rosenkohl
spädbarn Ding; Dingelchen; Dreikäsehoch; Gör; Kerlchen; Kind; Kleine; Kleinkind; Knabe; Knirps; Sprößling; Wicht Baby; Ding; Dingelchen; Kind; Kindchen; Kleines Kind; Säugling; frühe Kindheit
stickling Schuß; Schößling; Sproß; Sprößling; Trieb
unge Dreikäsehoch; Kerlchen; Kleine; Knabe; Knirps; Sprößling; Wicht Gör; Heranwachsende; Jugendliche; Jung; Junge; Kleine; Teenaager; junger Mensch
urklipp Schuß; Sprößling; Trieb Ausgeschnittene; Schnippel; Schnipsel; Setzlinge; Sprößlinge; Stecklinge
ättling Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig Reis; junger Zweig