Sproß in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Sproß:
- ranka; skott; stickling; hårtest; hårlock; klänge; ättling; avkomling

Duits

Uitgebreide vertaling voor Sproß (Duits) in het Zweeds

der Sproß
ranka
- ranka [-en] zelfstandig naamwoord
der Sproß (Schößling; Sprößling; Trieb)
skott; stickling
- skott [-ett] zelfstandig naamwoord
- stickling [-en] zelfstandig naamwoord
der Sproß (Ranke; Trieb; Ausläufer)
ranka; hårtest; hårlock; klänge
- ranka [-en] zelfstandig naamwoord
- hårtest [-en] zelfstandig naamwoord
- hårlock zelfstandig naamwoord
- klänge zelfstandig naamwoord
der Sproß (Nachkommenschaft; Abkomme; Sprößling; Nachkommen; Abkömmling; Kinder; Erbe; Zweig; Geschlecht)
ättling; avkomling
- ättling [-en] zelfstandig naamwoord
- avkomling [-en] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
avkomling	Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig
hårlock	Ausläufer; Ranke; Sproß; Trieb	Haarbüschel; Haarlocke; Haarschopf; Haarschöpfe; Haarsträhne; Kreislein; Kreisschen; Kringel; Locke; Löckchen; Schnecke; Schnitzel; Schnörkel; Schuppe; Schwung; Span; Spirale; Splitter; Strähne; Tolle; Welle; Zirkelchen
hårtest	Ausläufer; Ranke; Sproß; Trieb	Haarbüschel; Haare
klänge	Ausläufer; Ranke; Sproß; Trieb
ranka	Ausläufer; Ranke; Sproß; Trieb
skott	Schößling; Sproß; Sprößling; Trieb	Abknallen; Abschießen; Querschuß; Rosenkohl
stickling	Schößling; Sproß; Sprößling; Trieb	Schuß; Sprößling; Trieb
ättling	Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig	Reis; junger Zweig