Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Träger:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Träger (Duits) in het Zweeds

Träger:

Träger [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Träger (Lastträger; Gepäckträger; Gepäckkarren)
    bärare
    • bärare [-en] zelfstandig naamwoord
  2. der Träger (Stützbalken; Tragbalken; Sturz; Strebebalken)
    stödbalk
  3. der Träger (Stütze; Gestell)
    stöd; stötta
    • stöd [-ett] zelfstandig naamwoord
    • stötta [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Träger:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bärare Gepäckkarren; Gepäckträger; Lastträger; Träger Austräger; Bringer; Frachtschiffer; Inhaber; Tragsessel
stöd Gestell; Stütze; Träger Assistenz; Beistand; Beköstigung; Halt; Hilfe; Lebensunterhalt; Rückenstütze; Standard; Standarte; Stander; Strebepfeiler; Ständer; Stütze; Stützung; Unterhalt; Unterstützung; kleineUnterstützung
stödbalk Strebe; Strebebalken; Sturz; Stützbalken; Tragbalken; Träger; Verstrebung
stötta Gestell; Stütze; Träger Stützbolzen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stötta abstützen; entlasten; stützen; unterstützen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stötta unterstützt

Synoniemen voor "Träger":


Wiktionary: Träger


Cross Translation:
FromToVia
Träger bindbjälke; balk; bärbjälke girder — main horizontal support in a building
Träger balk balk(bouwkunde) een ruimteoverspannend constructie-element waarvan de lengte vele malen groter is dan de breedte en de hoogte in doorsnede
Träger bärare; överbringare; innehavare porteur — Celui, celle dont le métier ordinaire est de porter quelque chose.