Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal bestricken

Vertaal bestricken van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bestricken:

Duits

Uitgebreide vertaling voor bestricken (Duits) in het Zweeds

bestricken:

bestricken werkwoord (bestricke, bestrickst, bestrickt, bestrickte, bestricktet, bestrickt)

  1. bestricken (reizen; betören; verführen; )
    charma; fascinera
    • charma werkwoord (charmar, charmade, charmat)
    • fascinera werkwoord (fascinerar, fascinerade, fascinerat)
  2. bestricken (behexen; verzaubern; bezaubern; )
    förtrolla
    • förtrolla werkwoord (förtrollar, förtrollade, förtrollat)
  3. bestricken (etwas bekommen; greifen; abfangen; )
    fatta; fånga; gripa
    • fatta werkwoord (fattar, fattade, fattat)
    • fånga werkwoord (fångar, fångade, fångat)
    • gripa werkwoord (griper, grep, gripit)

Conjugations for bestricken:

Präsens
  1. bestricke
  2. bestrickst
  3. bestrickt
  4. bestricken
  5. bestrickt
  6. bestricken
Imperfekt
  1. bestrickte
  2. bestricktest
  3. bestrickte
  4. bestrickten
  5. bestricktet
  6. bestrickten
Perfekt
  1. habe bestrickt
  2. hast bestrickt
  3. hat bestrickt
  4. haben bestrickt
  5. habt bestrickt
  6. haben bestrickt
1. Konjunktiv [1]
  1. bestricke
  2. bestrickest
  3. bestricke
  4. bestricken
  5. bestricket
  6. bestricken
2. Konjunktiv
  1. bestrickte
  2. bestricktest
  3. bestrickte
  4. bestrickten
  5. bestricktet
  6. bestrickten
Futur 1
  1. werde bestricken
  2. wirst bestricken
  3. wird bestricken
  4. werden bestricken
  5. werdet bestricken
  6. werden bestricken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bestricken
  2. würdest bestricken
  3. würde bestricken
  4. würden bestricken
  5. würdet bestricken
  6. würden bestricken
Diverses
  1. bestrick!
  2. bestrickt!
  3. bestricken Sie!
  5. bestrickt
  6. bestrickend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bestricken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
charma anlocken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; reizen; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern
fascinera anlocken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; reizen; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern faszinieren; fesseln; intrigieren
fatta abfangen; bestricken; etwas bekommen; fesseln; grabbeln; greifen; hervorholen aufschnappen; auftragen; begreifen; bekommen; davontragen; durchschauen; einsehen; erfassen; ergreifen; erkennen; erwerben; fassen; gewinnen; kapieren; realisieren; unverlangt bekommen; verstehen
fånga abfangen; bestricken; etwas bekommen; fesseln; grabbeln; greifen; hervorholen abfangen; anfassen; anpacken; auffangen; charmieren; eingreifen; einpacken; einschlagen; einwickeln; erfassen; ergreifen; erhaschen; erobern; ertappen; erwischen; fangen; fassen; festgreifen; festhalten; festnehmen; greifen; kriegen; packen; schnappen; verhaften; verwickeln; wickeln; zugreifen; überlisten
förtrolla anmuten; behexen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; verführen; verzaubern charmieren; einschlagen; einwickeln; wickeln
gripa abfangen; bestricken; etwas bekommen; fesseln; grabbeln; greifen; hervorholen abfangen; aufschnappen; bekommen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwerben; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; gewinnen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0192 seconde
Page rendered in 1.0 seconds