Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. läufig:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor läufig (Duits) in het Zweeds

läufig:

läufig bijvoeglijk naamwoord

  1. läufig (brünstig)
    ruttnandet; ruttnande

Vertaal Matrix voor läufig:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ruttnande Abfaulen; Auflösung; Verfall; Verwesung
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ruttnande brünstig; läufig faulend; morsch; verfaulend; vergammelnd; verrottend
ruttnandet brünstig; läufig faulend; morsch; verfaulend; vergammelnd; verrottend

Synoniemen voor "läufig":


Wiktionary: läufig

läufig
adjective
  1. paarungsbereit (bei Hunden)

Cross Translation:
FromToVia
läufig brunstig; i löp on heat — in estrus