Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
- parzellieren:
-
Wiktionary:
- parzellieren → parcellera, skifta jord, stycka upp jord
Duits
Uitgebreide vertaling voor parzellieren (Duits) in het Zweeds
parzellieren:
parzellieren werkwoord (parzelliere, parzellierst, parzelliert, parzellierte, parzelliertet, parzelliert)
-
parzellieren
Conjugations for parzellieren:
Präsens
- parzelliere
- parzellierst
- parzelliert
- parzellieren
- parzelliert
- parzellieren
Imperfekt
- parzellierte
- parzelliertest
- parzellierte
- parzellierten
- parzelliertet
- parzellierten
Perfekt
- habe parzelliert
- hast parzelliert
- hat parzelliert
- haben parzelliert
- habt parzelliert
- haben parzelliert
1. Konjunktiv [1]
- parzelliere
- parzellierest
- parzelliere
- parzellieren
- parzellieret
- parzellieren
2. Konjunktiv
- parzellierte
- parzelliertest
- parzellierte
- parzellierten
- parzelliertet
- parzellierten
Futur 1
- werde parzellieren
- wirst parzellieren
- wird parzellieren
- werden parzellieren
- werdet parzellieren
- werden parzellieren
1. Konjunktiv [2]
- würde parzellieren
- würdest parzellieren
- würde parzellieren
- würden parzellieren
- würdet parzellieren
- würden parzellieren
Diverses
- parzellier!
- parzelliert!
- parzellieren Sie!
- parzelliert
- parzellierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor parzellieren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dela | Teilen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dela | parzellieren | abkoppeln; aus einander spleißen; bersten; durchhauen; durchschneiden; freigeben; loskoppeln; scheiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen; teilen; trennen; versenden |
stycka | parzellieren | kleinmachen; zerkleinern; zerlegen; zerschneiden; zerstückeln |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dela | teilhaftig |
Wiktionary: parzellieren
parzellieren
verb
-
Land in Parzellen aufteilen
- parzellieren → parcellera; skifta jord; stycka upp jord
Computer vertaling door derden: