Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal spitze

Vertaal spitze van Duits naar Zweeds

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

spitze:
- felfritt; oskadat; helt; hel; felfri
spitzen:
- peka; poängtera; spetsa
Wiktionary:
- spitzen → skärpa, slipa, vässa, skärpas

Duits

Uitgebreide vertaling voor spitze (Duits) in het Zweeds

spitze:

spitze bijvoeglijk naamwoord

spitze (tadellos; einwandfrei; klasse; makellos)
felfritt; oskadat; helt; hel; felfri
- felfritt bijvoeglijk naamwoord
- oskadat bijvoeglijk naamwoord
- helt bijvoeglijk naamwoord
- hel bijvoeglijk naamwoord
- felfri bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor spitze:

Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
felfri	einwandfrei; klasse; makellos; spitze; tadellos	einwandfrei; fehlerfrei; fehlerlos; fleckenlos; korrekt; lupenrein; makellos; ordentlich; perfekt; tadellos; unfehlbar
felfritt	einwandfrei; klasse; makellos; spitze; tadellos	einwandfrei; fehlerfrei; fehlerlos; fleckenlos; korrekt; lupenrein; makellos; ordentlich; perfekt; tadellos; unfehlbar
hel	einwandfrei; klasse; makellos; spitze; tadellos	fehlerfrei; ganz; ganz und gar; gesamt; gänzlich; heil; intakt; komplett; total; unbeschädigt; vollkommen; vollständig; völlig
helt	einwandfrei; klasse; makellos; spitze; tadellos	fehlerfrei; ganz; ganz und gar; ganze; gesamt; gänzlich; heil; intakt; komplett; total; unbeschädigt; vollkommen; vollständig; völlig; völlige
oskadat	einwandfrei; klasse; makellos; spitze; tadellos	fehlerfrei; ganz; ganz und gar; gesamt; gänzlich; heil; intakt; komplett; total; unbeschädigt; vollkommen; vollständig

Synoniemen voor "spitze":

bestmöglich; das Gelbe vom Ei; ideal; optimal; perfekt; vollkommen
1A; allererste Sahne; astrein; bombastisch; bombig; cool; der Hit; doll; dufte; erste Sahne; fantastisch; geil; genial; großartig; klasse; knorke; nicht schlecht; phantastisch; phatt; prima; Sahne; sauber; super; tipptopp; toll
einmalig; erstklassig; herausragend; hervorragend; hochkarätig

spitze vorm van spitzen:

spitzen werkwoord (spitze, spitzt, spitzte, spitztet, gespitzt)

spitzen (zuspitzen; anspitzen)
peka; poängtera; spetsa
- peka werkwoord (pekar, pekade, pekat)
- poängtera werkwoord (poängterar, poängterade, poängterat)
- spetsa werkwoord (spetsar, spetsade, spetsat)

Conjugations for spitzen:

Präsens

spitze
spitzt
spitzt
spitzen
spitzt
spitzen

Imperfekt

spitzte
spitztest
spitzte
spitzten
spitztet
spitzten

Perfekt

habe gespitzt
hast gespitzt
hat gespitzt
haben gespitzt
habt gespitzt
haben gespitzt

1. Konjunktiv [1]

spitze
spitzest
spitze
spitzen
spitzet
spitzen

2. Konjunktiv

spitzete
spitzetest
spitzete
spitzeten
spitzetet
spitzeten

Futur 1

werde spitzen
wirst spitzen
wird spitzen
werden spitzen
werdet spitzen
werden spitzen

1. Konjunktiv [2]

würde spitzen
würdest spitzen
würde spitzen
würden spitzen
würdet spitzen
würden spitzen

Diverses

spitz!
spitzt!
spitzen Sie!
gespitzt
spitzend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor spitzen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
peka	anspitzen; spitzen; zuspitzen	anweisen; anzeigen; hinweisen; zeigen
poängtera	anspitzen; spitzen; zuspitzen	Nachdruck verleihen; akzentuieren; betonen
spetsa	anspitzen; spitzen; zuspitzen
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
peka		Grad

Wiktionary: spitzen

Cross Translation:

From	To	Via
• spitzen	→ skärpa; slipa	↔ affiler — aiguiser le tranchant émousser ou ébrécher d’un instrument, lui donner le fil.
• spitzen	→ skärpa; vässa; skärpas	↔ aiguiser — rendre aigu.

Verwante vertalingen van spitze