Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal spurten

Vertaal spurten van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. spurten:

Duits

Uitgebreide vertaling voor spurten (Duits) in het Zweeds

spurten:

spurten werkwoord (spurte, spurtest, spurtet, spurtete, spurtetet, gespurt)

  1. spurten (schnelllaufen; rennen; laufen; )
    springa; löpa; fly; ila; ränna
    • springa werkwoord (springer, sprang, sprungit)
    • löpa werkwoord (löper, löpte, löpt)
    • fly werkwoord (flyr, flydde, flytt)
    • ila werkwoord (ilar, ilade, ilat)
    • ränna werkwoord (räner, rände, ränt)
  2. spurten (rasen; hetzen)
    spurta
    • spurta werkwoord (spurtar, spurtade, spurtat)

Conjugations for spurten:

Präsens
  1. spurte
  2. spurtest
  3. spurtet
  4. spurten
  5. spurtet
  6. spurten
Imperfekt
  1. spurtete
  2. spurtetest
  3. spurtete
  4. spurteten
  5. spurtetet
  6. spurteten
Perfekt
  1. habe gespurt
  2. hast gespurt
  3. hat gespurt
  4. haben gespurt
  5. habt gespurt
  6. haben gespurt
1. Konjunktiv [1]
  1. spurte
  2. spurtest
  3. spurte
  4. spurten
  5. spurtet
  6. spurten
2. Konjunktiv
  1. spurtete
  2. spurtetest
  3. spurtete
  4. spurteten
  5. spurtetet
  6. spurteten
Futur 1
  1. werde spurten
  2. wirst spurten
  3. wird spurten
  4. werden spurten
  5. werdet spurten
  6. werden spurten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde spurten
  2. würdest spurten
  3. würde spurten
  4. würden spurten
  5. würdet spurten
  6. würden spurten
Diverses
  1. spurt!
  2. spurtet!
  3. spurten Sie!
  5. gespurt
  6. spurend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor spurten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ränna Einschnitt; Furche; Nut; Rille; Rinne
springa Aussparung; Falz; Furche; Kluft; Schlitz; Spalt; Spalte; Zwischenraum
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fly eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen ausbrechen; ausreißen; aussteigen; davoneilen; desertieren; durchbrennen; durchgehen; entfliehen; entkommen; entweichen; entwischen; fliehen; flüchten; fortfliegen; fortrennen; weglaufen
ila eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen Tempo machen; beeilen; eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; sich beeilen; springen; sprinten; spritzen; sputen; stürzen; tragen; wetzen
löpa eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen Laufmaschen bekommen
ränna eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen
springa eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen durchfallen; rennen; schnell laufen
spurta hetzen; rasen; spurten

Synoniemen voor "spurten":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0478 seconde
Page rendered in 1.0 seconds