Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor verkleidet (Duits) in het Zweeds

verkleidet:

verkleidet bijvoeglijk naamwoord

  1. verkleidet (inkognito)
    förklätt; maskerad; dold

Vertaal Matrix voor verkleidet:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dold inkognito; verkleidet ausgeblendet; verborgen; verhohlen; verschleiert; versteckt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förklätt inkognito; verkleidet Inkognito; maskiert; verborgen; verhohlen; verschleiert; versteckt
maskerad inkognito; verkleidet Inkognito; maskiert

verkleidet vorm van verkleiden:

verkleiden werkwoord (verkleide, verkleidest, verkleidet, verkleidete, verkleidetet, verkleidet)

  1. verkleiden (umziehen; umkleiden; hüllen)
    byta kläder; klä om
    • byta kläder werkwoord (bytar kläder, bytade kläder, bytat kläder)
    • klä om werkwoord (klär om, klädde om, klätt om)
  2. verkleiden (vermummen; tarnen; umkleiden)
    förkläda sig
    • förkläda sig werkwoord (förkläder sig, förklädde sig, förklätt sig)
  3. verkleiden (bedecken; beziehen; bekleiden; verdecken; versehen)
    dölja; täcka över
    • dölja werkwoord (döljer, dolde, dolt)
    • täcka över werkwoord (täcker över, täckte över, täckt över)
  4. verkleiden (täfeln; bekleiden)
    boasera; panela
    • boasera werkwoord (boaserar, boaserade, boaserat)
    • panela werkwoord (panelar, panelade, panelat)

Conjugations for verkleiden:

Präsens
  1. verkleide
  2. verkleidest
  3. verkleidet
  4. verkleiden
  5. verkleidet
  6. verkleiden
Imperfekt
  1. verkleidete
  2. verkleidetest
  3. verkleidete
  4. verkleideten
  5. verkleidetet
  6. verkleideten
Perfekt
  1. habe verkleidet
  2. hast verkleidet
  3. hat verkleidet
  4. haben verkleidet
  5. habt verkleidet
  6. haben verkleidet
1. Konjunktiv [1]
  1. verkleide
  2. verkleidest
  3. verkleide
  4. verkleiden
  5. verkleidet
  6. verkleiden
2. Konjunktiv
  1. verkleidete
  2. verkleidetest
  3. verkleidete
  4. verkleideten
  5. verkleidetet
  6. verkleideten
Futur 1
  1. werde verkleiden
  2. wirst verkleiden
  3. wird verkleiden
  4. werden verkleiden
  5. werdet verkleiden
  6. werden verkleiden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verkleiden
  2. würdest verkleiden
  3. würde verkleiden
  4. würden verkleiden
  5. würdet verkleiden
  6. würden verkleiden
Diverses
  1. verkleid!
  2. verkleidet!
  3. verkleiden Sie!
  4. verkleidet
  5. verkleidend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verkleiden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boasera bekleiden; täfeln; verkleiden
byta kläder hüllen; umkleiden; umziehen; verkleiden
dölja bedecken; bekleiden; beziehen; verdecken; verkleiden; versehen abschirmen; ausblenden; einhüllen; hineinfressen; hinterziehen; hinunterschlucken; hüllen; kamouflieren; reduzieren; tarnen; verbeißen; verbergen; verhehlen; verheimlichen; verhüllen; verschleiern; verschweigen; verstecken; vertuschen; zurückhalten
förkläda sig tarnen; umkleiden; verkleiden; vermummen
klä om hüllen; umkleiden; umziehen; verkleiden
panela bekleiden; täfeln; verkleiden täfeln
täcka över bedecken; bekleiden; beziehen; verdecken; verkleiden; versehen abdecken; überdachen; überdecken

Synoniemen voor "verkleiden":


Computer vertaling door derden: