Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal verknoten

Vertaal verknoten van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verknoten:

Duits

Uitgebreide vertaling voor verknoten (Duits) in het Zweeds

verknoten:

verknoten werkwoord (verknote, verknotest, verknotet, verknotete, verknotetet, verknotet)

  1. verknoten (verbinden; knoten; anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen)
    knyta samman; binda samman; binda ihop; knyta ihop
    • knyta samman werkwoord (knyter samman, knöt samman, knutit samman)
    • binda samman werkwoord (binder samman, band samman, bundit samman)
    • binda ihop werkwoord (binder ihop, band ihop, bundit ihop)
    • knyta ihop werkwoord (knyter ihop, knött ihop, knuttit ihop)
  2. verknoten (verknüpfen; schnüren)
    knyta ihop
    • knyta ihop werkwoord (knyter ihop, knött ihop, knuttit ihop)
  3. verknoten (zuknöpfen; schließen; abschliessen; zumachen; festknöpfen)
    knäppa igen
    • knäppa igen werkwoord (knäpper igen, knäppte igen, knäppt igen)
  4. verknoten (anknöpfen; anbinden; schnüren; )
    knyta; binda; fästa; knäppa; fixera; sätta fast
    • knyta werkwoord (knyter, knöt, knuttit)
    • binda werkwoord (binder, band, bundit)
    • fästa werkwoord (fästar, fästade, fästat)
    • knäppa werkwoord (knäpper, knäppte, knäppt)
    • fixera werkwoord (fixerar, fixerade, fixerat)
    • sätta fast werkwoord (sätter fast, satte fast, satt fast)
  5. verknoten (anbinden; festbinden; binden; )
    binda fast; binda ihop; binda upp; knyta igen
    • binda fast werkwoord (binder fast, band fast, bundit fast)
    • binda ihop werkwoord (binder ihop, band ihop, bundit ihop)
    • binda upp werkwoord (binder upp, band upp, bundit upp)
    • knyta igen werkwoord (knyter igen, knött igen, knuttit igen)
  6. verknoten (zusammenbinden; schnüren)
    sammanbinda; binda ihop
    • sammanbinda werkwoord (sammanbinder, sammanband, sammanbundit)
    • binda ihop werkwoord (binder ihop, band ihop, bundit ihop)

Conjugations for verknoten:

Präsens
  1. verknote
  2. verknotest
  3. verknotet
  4. verknoten
  5. verknotet
  6. verknoten
Imperfekt
  1. verknotete
  2. verknotetest
  3. verknotete
  4. verknoteten
  5. verknotetet
  6. verknoteten
Perfekt
  1. habe verknotet
  2. hast verknotet
  3. hat verknotet
  4. haben verknotet
  5. habt verknotet
  6. haben verknotet
1. Konjunktiv [1]
  1. verknote
  2. verknotest
  3. verknote
  4. verknoten
  5. verknotet
  6. verknoten
2. Konjunktiv
  1. verknotete
  2. verknotetest
  3. verknotete
  4. verknoteten
  5. verknotetet
  6. verknoteten
Futur 1
  1. werde verknoten
  2. wirst verknoten
  3. wird verknoten
  4. werden verknoten
  5. werdet verknoten
  6. werden verknoten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verknoten
  2. würdest verknoten
  3. würde verknoten
  4. würden verknoten
  5. würdet verknoten
  6. würden verknoten
Diverses
  1. verknot!
  2. verknotet!
  3. verknoten Sie!
  5. verknotet
  6. verknotend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verknoten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binda Damenbinde; Monatsbinde; Wickel; Wickelbinde
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binda anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden anbinden; anlegen; binden; fesseln; festbinden; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; vertäuen; zurren
binda fast anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten den Mund verbieten; erpressen; knebeln; umbinden; umwinden; unterbinden; zubinden
binda ihop anbinden; anknöpfen; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; knoten; schnüren; verbinden; verknoten; zusammenbinden aufbinden; aufknoten
binda samman anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; verbinden; verknoten
binda upp anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten
fixera anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden
fästa anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden anbinden; andocken; anhaken; anheften; anhängen; anketten; ankoppeln; ankuppeln; anlegen; ausrichten; befestigen; dokumentieren; einpflanzen; festbinden; festhalten; festheften; festknüpfen; festmachen; festschnallen; haken; heften; ketten; klammern; knebeln; koppeln; kuppeln; ködern; mit der Schlinge fangen; pflanzen; schnüren; verankern; vertäuen
knyta anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden anbinden; binden; fesseln; festbinden; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; zurren; zusammenballen
knyta igen anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten
knyta ihop anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; schnüren; verbinden; verknoten; verknüpfen
knyta samman anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; verbinden; verknoten
knäppa anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden festschnallen; schnallen
knäppa igen abschliessen; festknöpfen; schließen; verknoten; zuknöpfen; zumachen zusammenklappen
sammanbinda schnüren; verknoten; zusammenbinden einkreisen; herumreichen; umspannen; überspannen
sätta fast anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden an einander befestigen; andrehen; anheften; anschrauben; anstecken; anziehen; festdrehen; festheften; festmachen; festschrauben; heften; klammern







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0366 seconde
Page rendered in 1.0 seconds