Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal verwirken

Vertaal verwirken van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verwirken:

Duits

Uitgebreide vertaling voor verwirken (Duits) in het Zweeds

verwirken:

verwirken werkwoord (verwirke, verwirkst, verwirkt, verwirkte, verwirktet, verwirkt)

  1. verwirken (verspielen; verscherzen)
    förlora; förspilla; mista
    • förlora werkwoord (förlorar, förlorade, förlorat)
    • förspilla werkwoord (förspiller, förspillde, förspillt)
    • mista werkwoord (mistar, mistade, mistat)
  2. verwirken (verspielen; verscherzen; ausspielen)
    sträcka en muskel
    • sträcka en muskel werkwoord (sträcker en muskel, sträckte en muskel, sträckt en muskel)
  3. verwirken (aufsteigen; aufführen; steigen; )
    stiga upp
    • stiga upp werkwoord (stiger upp, steg upp, stigit upp)
  4. verwirken (verschlingen; verdauen; verbrauchen; )
    sluka
    • sluka werkwoord (slukar, slukade, slukat)
  5. verwirken (verbrauchen; konsumieren; verzehren; )
    konsumera; spendera pengar
    • konsumera werkwoord (konsumerar, konsumerade, konsumerat)
    • spendera pengar werkwoord (spenderar pengar, spenderade pengar, spenderat pengar)

Conjugations for verwirken:

Präsens
  1. verwirke
  2. verwirkst
  3. verwirkt
  4. verwirken
  5. verwirkt
  6. verwirken
Imperfekt
  1. verwirkte
  2. verwirktest
  3. verwirkte
  4. verwirkten
  5. verwirktet
  6. verwirkten
Perfekt
  1. habe verwirkt
  2. hast verwirkt
  3. hat verwirkt
  4. haben verwirkt
  5. habt verwirkt
  6. haben verwirkt
1. Konjunktiv [1]
  1. verwirke
  2. verwirkest
  3. verwirke
  4. verwirken
  5. verwirket
  6. verwirken
2. Konjunktiv
  1. verwirkte
  2. verwirktest
  3. verwirkte
  4. verwirkten
  5. verwirktet
  6. verwirkten
Futur 1
  1. werde verwirken
  2. wirst verwirken
  3. wird verwirken
  4. werden verwirken
  5. werdet verwirken
  6. werden verwirken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verwirken
  2. würdest verwirken
  3. würde verwirken
  4. würden verwirken
  5. würdet verwirken
  6. würden verwirken
Diverses
  1. verwirk!
  2. verwirkt!
  3. verwirken Sie!
  5. verwirkt
  6. verwirkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verwirken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förlora Niederlage; Schlappe; Verlieren; Verlust
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förlora verscherzen; verspielen; verwirken abhanden kommen; abhandenkommen; loswerden; verlegen; verlieren; verloren gehen; verlorengehen; verschleppen; wegschaffen
förspilla verscherzen; verspielen; verwirken
konsumera aufbrauchen; aufzehren; konsumieren; verbrauchen; verwirken; verzehren; zehren aufarbeiten; aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufmachen; aufnehmen; aufsetzen; aufstellen; aufwenden; aufzehren; ausbeuten; ausfertigen; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen
mista verscherzen; verspielen; verwirken abhanden kommen; abhandenkommen; verlieren; verloren gehen
sluka aufbrauchen; aufzehren; fressen; konsumieren; verbrauchen; verdauen; verschlingen; verwerten; verwirken; verzehren aufessen; auffressen; bunkern; einreißen; ernähren; erquicken; essen; fressen; futtern; genießen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; laben; pfropfen; prassen; schlemmen; schmausen; stopfen; verschlingen; vollstopfen
spendera pengar aufbrauchen; aufzehren; konsumieren; verbrauchen; verwirken; verzehren; zehren
stiga upp abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen anschwellen; aufgehen; aufstehen; aufsteigen; eintreten; emporkommen; entkeimen; entspringen; entstehen; erstehen; gehen; gelangen; hinaufgehen; schwellen; sicher heben; sicherheben; steigen; treiben; wachsen; werden
sträcka en muskel ausspielen; verscherzen; verspielen; verwirken

Synoniemen voor "verwirken":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0258 seconde
Page rendered in 1.0 seconds