Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
- weggeben:
-
Wiktionary:
- weggeben → avleverera, leverera, lämna
Duits
Uitgebreide vertaling voor weggeben (Duits) in het Zweeds
weggeben:
Conjugations for weggeben:
Präsens
- gebe weg
- gibst weg
- gibt weg
- geben weg
- gebt weg
- geben weg
Imperfekt
- gab weg
- gabst weg
- gab weg
- gaben weg
- gabt weg
- gaben weg
Perfekt
- habe weggegeben
- hast weggegeben
- hat weggegeben
- haben weggegeben
- habt weggegeben
- haben weggegeben
1. Konjunktiv [1]
- gebe weg
- gebest weg
- gebe weg
- geben weg
- gebet weg
- geben weg
2. Konjunktiv
- gäbe weg
- gäbest weg
- gäbe weg
- gäben weg
- gäbet weg
- gäben weg
Futur 1
- werde weggeben
- wirst weggeben
- wird weggeben
- werden weggeben
- werdet weggeben
- werden weggeben
1. Konjunktiv [2]
- würde weggeben
- würdest weggeben
- würde weggeben
- würden weggeben
- würdet weggeben
- würden weggeben
Diverses
- geb weg!
- gebt weg!
- geben Sie weg!
- weggegeben
- weggebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor weggeben:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| ge bort | Donation; Gabe; Gefälligkeit; Geldgeschenk; Geldspende; Geschenk; Gift; Schenkung; Spende; Stiftung; Weggeben; Zuwendung | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| ge bort | ausgeben; auspacken; ausplaudern; geben; hergeben; schenken; vergeben; weggeben | |
| ge en present | donieren; geben; gießen; schenken; stiften; verschenken; weggeben |