Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal wogen

Vertaal wogen van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. wogen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor wogen (Duits) in het Zweeds

wogen:

wogen werkwoord (woge, wogst, wogt, wogte, wogtet, gewogt)

  1. wogen (schaukeln; fließen; wallen; )
    svalla; gunga; vagga
    • svalla werkwoord (svallar, svallade, svallat)
    • gunga werkwoord (gungar, gungade, gungat)
    • vagga werkwoord (vaggar, vaggade, vaggat)

Conjugations for wogen:

Präsens
  1. woge
  2. wogst
  3. wogt
  4. wogen
  5. wogt
  6. wogen
Imperfekt
  1. wogte
  2. wogtest
  3. wogte
  4. wogten
  5. wogtet
  6. wogten
Perfekt
  1. habe gewogt
  2. hast gewogt
  3. hat gewogt
  4. haben gewogt
  5. habt gewogt
  6. haben gewogt
1. Konjunktiv [1]
  1. woge
  2. wogest
  3. woge
  4. wogen
  5. woget
  6. wogen
2. Konjunktiv
  1. wogte
  2. wogtest
  3. wogte
  4. wogten
  5. wogtet
  6. wogten
Futur 1
  1. werde wogen
  2. wirst wogen
  3. wird wogen
  4. werden wogen
  5. werdet wogen
  6. werden wogen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde wogen
  2. würdest wogen
  3. würde wogen
  4. würden wogen
  5. würdet wogen
  6. würden wogen
Diverses
  1. wog!
  2. wogt!
  3. wogen Sie!
  5. gewogt
  6. wogend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

wogen bijvoeglijk naamwoord

  1. wogen (gewellt; wallend; wellig)
    böljande; strömmandet; vällandet; böljandet; strömmande

Vertaal Matrix voor wogen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gunga Schaukel
vagga Basisstation; Dockingstation; Krippe; Schaukelwiege; Wiege
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gunga baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen baumeln; beben; bibbern; hin und her wanken; pendeln; schaukeln; schlenkern; schleudern; schlingern; schwanken; schwenken; schwingen; schütteln; taumeln; wanken; wiegen
svalla baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen
vagga baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen hin und her wanken; pendeln; schaukeln; schlenkern; schleudern; schlingern; schwanken; schwenken; schwingen; taumeln; wanken; wiegen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
böljande gewellt; wallend; wellig; wogen flaumig; flockenartig; flockig
böljandet gewellt; wallend; wellig; wogen
strömmande gewellt; wallend; wellig; wogen
strömmandet gewellt; wallend; wellig; wogen fließend; flüssig; strömend
vällandet gewellt; wallend; wellig; wogen

Synoniemen voor "wogen":

  • blähen; wellen; winden; bauschen

Wiktionary: wogen

Cross Translation:
FromToVia
• wogen → bölja ↔ billow — to surge in billows
• wogen → vanka; vanka av och an ↔ wave — to move back and forth repeatedly
• wogen → bölja ↔ onduler — Avoir un mouvement d’ondulation lent, mais sensible.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0233 seconde
Page rendered in 1.0 seconds