Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal breeder

Vertaal breeder van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. breeder:
  2. breed:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor breeder (Engels) in het Duits

breeder:

breeder [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the breeder (raiser)
    der Züchter
    • Züchter [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. the breeder (grower; cultivator)
    der Züchter; der Gartenbauer; der Erzeuger; der Anbauer; der Produzent

Vertaal Matrix voor breeder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anbauer breeder; cultivator; grower
Erzeuger breeder; cultivator; grower architect; artist; author; developer; generator; maker; manufacturer; procreator; producer
Gartenbauer breeder; cultivator; grower horticulturist
Produzent breeder; cultivator; grower generator; maker; manufacturer; producer; producers
Züchter breeder; cultivator; grower; raiser
- stock breeder

Verwante woorden van "breeder":

  • breeders

Synoniemen voor "breeder":

  • stock breeder; stockman; stock raiser; stock farmer

Verwante definities voor "breeder":

  1. a person who breeds animals1

Wiktionary: breeder

breeder
noun
  1. type of nuclear reactor
  2. professional plants or animal breeder

breeder vorm van breed:

to breed werkwoord (breeds, bred, breeding)

  1. to breed (cultivate; raise; rear)
    züchten; ziehen; fortpflanzen; hervorbringen
    • züchten werkwoord (züchte, züchtest, züchtet, züchtete, züchtetet, gezüchtet)
    • ziehen werkwoord (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)
    • fortpflanzen werkwoord (pflanze fort, pflanzt fort, pflanzte fort, pflanztet fort, fortgepflanzt)
    • hervorbringen werkwoord (bringe hervor, bringst hervor, bringt hervor, brachte hervor, brachtet hervor, hervorgebracht)
  2. to breed (cultivate; clone)
    erzeugen; kultivieren; anbauen; züchten; fortpflanzen; aufziehen; umbauen; treiben; hervorbringen; anpflanzen; aufbauen; umgestalten; ziehen; hegen; heranziehen; zeugen; umwandeln; heranbilden
    • erzeugen werkwoord (erzeuge, erzeugst, erzeugt, erzeugte, erzeugtet, erzeugt)
    • kultivieren werkwoord (kultiviere, kultivierst, kultiviert, kultivierte, kultiviertet, kultiviert)
    • anbauen werkwoord (baue ab, baust ab, baut ab, baute ab, bautet ab, abgebaut)
    • züchten werkwoord (züchte, züchtest, züchtet, züchtete, züchtetet, gezüchtet)
    • fortpflanzen werkwoord (pflanze fort, pflanzt fort, pflanzte fort, pflanztet fort, fortgepflanzt)
    • aufziehen werkwoord (ziehe auf, ziehst auf, zieht auf, zog auf, zogt auf, aufgezogen)
    • umbauen werkwoord (baue um, baust um, baut um, baute um, bautet um, umgebaut)
    • treiben werkwoord (treibe, treibst, treibt, trieb, triebt, getrieben)
    • hervorbringen werkwoord (bringe hervor, bringst hervor, bringt hervor, brachte hervor, brachtet hervor, hervorgebracht)
    • anpflanzen werkwoord (pflanze an, pflanzt an, pflanzte an, pflanztet an, angepflanzt)
    • aufbauen werkwoord (baue auf, baust auf, baut auf, baute auf, bautet auf, aufgebaut)
    • umgestalten werkwoord (gestalte um, gestaltest um, gestaltet um, gestaltete um, gestaltetet um, umgestaltet)
    • ziehen werkwoord (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)
    • hegen werkwoord (hege, hegst, hegt, hegte, hegtet, gehegt)
    • heranziehen werkwoord (ziehe heran, ziehst heran, zieht heran, zog heran, zogt heran, herangezogen)
    • zeugen werkwoord (zeuge, zeugst, zeugt, zeugte, zeugtet, gezeugt)
    • umwandeln werkwoord (wandele um, wandelst um, wandelt um, wandelte um, wandeltet um, umgewandelt)
    • heranbilden werkwoord (bilde heran, bildst heran, bildet heran, bildete heran, bildetet heran, herangebildet)

Conjugations for breed:

present
  1. breed
  2. breed
  3. breeds
  4. breed
  5. breed
  6. breed
simple past
  1. bred
  2. bred
  3. bred
  4. bred
  5. bred
  6. bred
present perfect
  1. have bred
  2. have bred
  3. has bred
  4. have bred
  5. have bred
  6. have bred
past continuous
  1. was breeding
  2. were breeding
  3. was breeding
  4. were breeding
  5. were breeding
  6. were breeding
future
  1. shall breed
  2. will breed
  3. will breed
  4. shall breed
  5. will breed
  6. will breed
continuous present
  1. am breeding
  2. are breeding
  3. is breeding
  4. are breeding
  5. are breeding
  6. are breeding
subjunctive
  1. be bred
  2. be bred
  3. be bred
  4. be bred
  5. be bred
  6. be bred
diverse
  1. breed!
  2. let's breed!
  5. bred
  6. breeding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor breed:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- stock; strain
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anbauen breed; clone; cultivate add; add new buildings; add on to; build; build out; expand; extend
anpflanzen breed; clone; cultivate plant
aufbauen breed; clone; cultivate arrange; build; build up; compose; construct; erect; establish; instal; install; raise; set up
aufziehen breed; clone; cultivate ascend; badger; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; build; clamp; climb; draw open; erect; establish; flare up; fly up; fool; get away; go up; go upward; grow; heave; hoax; hoodwink; increase; inhale; lift; lift up; mount; pull up; raise; rise; rise to the surface; set up; sniff; sniff up; snort; start; stretch; swindle; take off; tease; tighten; trick; vex
erzeugen breed; clone; cultivate accomplish; achieve; attain; bring about; cause; conceptualise; conceptualize; construct; create; design; engender; fabricate; give rise to; invent; make; manufacture; prepare; produce; provoke
fortpflanzen breed; clone; cultivate; raise; rear multiply; reproduce
hegen breed; clone; cultivate guard; preserve; protect; save; shield
heranbilden breed; clone; cultivate develop; exercise; form; knead; lead up; massage; model; mould; practice; practise; shape; train; tutor; unfold
heranziehen breed; clone; cultivate consult; derive; drag; draw; haul; seek
hervorbringen breed; clone; cultivate; raise; rear admit; bear; bring out; carry; carry along; conceptualise; conceptualize; construct; create; demonstrate; design; display; exhibit; express; invent; make; manufacture; prepare; reveal; show
kultivieren breed; clone; cultivate cultivate; develop
treiben breed; clone; cultivate accomplish; act; arise; ascent; commit; derive; do; do accidentally; draw; function; get undone; inadvertently do something; make love; perpetrate; play a trick; practice; practise; pull out; rise; rise up; stand up; unpick; untie
umbauen breed; clone; cultivate convert; rebuild; reconstruct
umgestalten breed; clone; cultivate alter; change; clean up; modify; redevelop; refactor; regenerate; relive; reorganise; reorganize; restore; restructure; transform
umwandeln breed; clone; cultivate cast; change; change for; convert; exchange; interchange; reverse; shift; shunt; swap; swing around; switch; swop; trade; transmogrify; turn; twist
zeugen breed; clone; cultivate construct; fabricate; make; manufacture; produce
ziehen breed; clone; cultivate; raise; rear be drafty; be draughty; collect; derive; drag; draw; haul; heave; inhale; let the draught through; let the wind through; pick something up; pull; sniff; sniff up; snort; tug
züchten breed; clone; cultivate; raise; rear
- cover; engender; multiply; spawn
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- multiply; propagate

Verwante woorden van "breed":


Synoniemen voor "breed":


Verwante definities voor "breed":

  1. a special type1
    • Google represents a new breed of entrepreneurs1
  2. a special variety of domesticated animals within a species1
    • he experimented on a particular breed of white rats1
  3. have young (animals) or reproduce (organisms)1
    • pandas rarely breed in captivity1
  4. cause to procreate (animals)1
    • She breeds dogs1
  5. copulate with a female, used especially of horses1
  6. call forth1

Wiktionary: breed

breed
noun
  1. race or lineage
  2. all animals or plants of the same species or subspecies
verb
  1. to yield or result in
  2. to take care of in infancy and through childhood
  3. to propagate or grow plants
  4. to keep animals and have them reproduce
  5. of animals, to mate
  6. to sexually produce offspring
breed
noun
  1. durch [1] entstandene Pflanzen oder Tiere
  2. Biologie: Untergruppe einer Art mit besonders vielen gemeinsamen phänotypischen Merkmalen
verb
  1. Tiere, Pflanzen: kultivieren
  2. vermehren
Cross Translation:
FromToVia
• breed → ausbrüten ↔ uitbroeden — eieren verwarmen totdat deze uitkomen
• breed → züchten ↔ kweken — dieren of planten verzorgen en hun voortplanting mogelijk maken
• breed → züchten ↔ fokken — dieren houden om ze te laten voortplanten
• breed → aufziehen; bilden; erziehen; züchten; ausbilden; ziehen; kultivieren; anbauen ↔ éduquer — Former par l’éducation, instruire.

Verwante vertalingen van breeder







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0669 seconde
Page rendered in 1.0 seconds