Engels

Uitgebreide vertaling voor distress (Engels) in het Nederlands

distress:

distress [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the distress (grief; sorrow)
    het verdriet; de smart; het leed
    • verdriet [het ~] zelfstandig naamwoord
    • smart [de ~] zelfstandig naamwoord
    • leed [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the distress (pain; sorrow; grief; misery; sadness)
    de pijn; het leed
    • pijn [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • leed [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. the distress (beastliness; trouble)
    de rottigheid

Vertaal Matrix voor distress:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leed distress; grief; misery; pain; sadness; sorrow dejection; depression; melancholy; mournfulness; regret; sadness; sorrow; wistfulness
pijn distress; grief; misery; pain; sadness; sorrow dejection; depression; melancholy; mournfulness; regret; sadness; sorrow; wistfulness
rottigheid beastliness; distress; trouble
smart distress; grief; sorrow dejection; depression; melancholy; mournfulness; regret; sadness; sorrow; wistfulness
verdriet distress; grief; sorrow grief
- distraint; hurt; suffering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- straiten
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- grief; grieve; seize; sorrow

Verwante woorden van "distress":


Synoniemen voor "distress":


Verwante definities voor "distress":

  1. the seizure and holding of property as security for payment of a debt or satisfaction of a claim1
    • Originally distress was a landlord's remedy against a tenant for unpaid rents or property damage but now the landlord is given a landlord's lien1
  2. psychological suffering1
    • the death of his wife caused him great distress1
  3. extreme physical pain1
    • the patient appeared to be in distress1
  4. a state of adversity (danger or affliction or need)1
    • a ship in distress1
    • she was the classic maiden in distress1
  5. cause mental pain to1
    • The news of her child's illness distressed the mother1
  6. bring into difficulties or distress, especially financial hardship1

Wiktionary: distress

distress
verb
  1. cause strain or anxiety
noun
  1. (cause of) discomfort
distress
verb
  1. pijnigen
noun
  1. geestelijk leed

Cross Translation:
FromToVia
distress noodtoestand Notlage — schwierige, bedrohende Situation
distress beproeving; droefheid; hartzeer; verdriet; bedroefdheid; zieleleed affliction — État d’abattement produit par un évènement malheureux.
distress bedroeven; droevig stemmen; verdrieten attristerrendre triste.
distress bedroeven; ergeren chagriner — Causer du chagrin, rendre triste.
distress bedroeven; beproeven contrister — (vieilli) attrister fortement.
distress beproeving; droefheid; hartzeer; verdriet crève-cœur — (familier, fr) Grand déplaisir, grande douleur mêlée de dépit.
distress pijn; wee; zeer douleurimpression de souffrance, état pénible produire par un mal physique.
distress verdriet; ergernis; beproeving; droefheid; hartzeer; bedroefdheid; zieleleed désolationextrême affliction.
distress bedroeven; beproeven désolertransformer en solitude une région, une ville, en y exercer des ravages.
distress ontreddering; nood détresseangoisse causer par un malheur imminent.
distress bedroeven; beproeven; pogen; streven; zich inspannen peiner — Faire de la peine, causer du chagrin, de l’inquiétude, affliger.
distress koeioneren; kwellen; martelen; mishandelen; treiteren tourmenter — Faire souffrir quelque tourment de corps.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van distress