Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. object:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor object:
    • lijdend voorwerp
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. object:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor object (Engels) in het Nederlands

object:

object [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the object (item; article; good; )
    het goed; het artikel; het voorwerp; het item; het ding; het object; de zaak
    • goed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • artikel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • voorwerp [het ~] zelfstandig naamwoord
    • item [het ~] zelfstandig naamwoord
    • ding [het ~] zelfstandig naamwoord
    • object [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the object (target; aim)
    het doel; het doelwit; het mikpunt
    • doel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • doelwit [het ~] zelfstandig naamwoord
    • mikpunt [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. the object
    – An entity, such as a file, folder, shared folder, printer, or Active Directory object, described by a distinct, named set of attributes. For example, the attributes of a File object include its name, location, and size; the attributes of an Active Directory User object might include the user's first name, last name, and e-mail address. 1
    het object
    • object [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the object
    – In object-oriented programming, an instance of a class. An object comprises data and methods that act on the data, and is treated as a discrete entity. 1
    het object
    • object [het ~] zelfstandig naamwoord

to object werkwoord (objects, objected, objecting)

  1. to object (complain; protest)
    reclameren; eisen
    • reclameren werkwoord (reclameer, reclameert, reclameerde, reclameerden, gereclameerd)
    • eisen werkwoord (eis, eist, eiste, eisten, geëist)
  2. to object (refute; protest; remonstrate; rebut; deny)
    protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
    • protesteren werkwoord (protesteer, protesteert, protesteerde, protesteerden, geprotesteerd)
    • tegenspreken werkwoord (spreek tegen, spreekt tegen, sprak tegen, spraken tegen, tegengesproken)
    • tegenwerpen werkwoord (werp tegen, werpt tegen, wierp tegen, wierpen tegen, tegengeworpen)
    • weerspreken werkwoord (weerspreek, weerspreekt, weersprak, weerspraken, weersproken)
  3. to object (contradict; rebut; protest)
    weerspreken; in tegenspraak zijn met; tegenspreken

Conjugations for object:

present
  1. object
  2. object
  3. objects
  4. object
  5. object
  6. object
simple past
  1. objected
  2. objected
  3. objected
  4. objected
  5. objected
  6. objected
present perfect
  1. have objected
  2. have objected
  3. has objected
  4. have objected
  5. have objected
  6. have objected
past continuous
  1. was objecting
  2. were objecting
  3. was objecting
  4. were objecting
  5. were objecting
  6. were objecting
future
  1. shall object
  2. will object
  3. will object
  4. shall object
  5. will object
  6. will object
continuous present
  1. am objecting
  2. are objecting
  3. is objecting
  4. are objecting
  5. are objecting
  6. are objecting
subjunctive
  1. be objected
  2. be objected
  3. be objected
  4. be objected
  5. be objected
  6. be objected
diverse
  1. object!
  2. let's object!
  3. objected
  4. objecting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor object:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
artikel article; gadget; good; item; matter; object; thing article; clause; column; item; newspaper column; piece; proviso; publication; section of the law; stipulation
ding article; gadget; good; item; matter; object; thing
doel aim; object; target aiming at; aiming for; dedication; destination; devotion; drift; effort; exertion; final destination; goal; intention; meaning; objective; purpose; scheme; strive for; target; target value; terminus; ultimate goal; use
doelwit aim; object; target goal post
goed article; gadget; good; item; matter; object; thing cloth; clothes; clothing material; things; washing
item article; gadget; good; item; matter; object; thing Outlook item; item
mikpunt aim; object; target
object article; gadget; good; item; matter; object; thing
voorwerp article; gadget; good; item; matter; object; thing
zaak article; gadget; good; item; matter; object; thing affair; bargain; business; business enterprise; case; commercial enterprise; company; concern; deal; employment; enterprise; firm; industry; issue; matter; occupation; point of discussion; question; shop; transaction
- aim; article; objective; physical object; target; thing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eisen complain; object; protest claim; demand; lay claim to; require
in tegenspraak zijn met contradict; object; protest; rebut
protesteren deny; object; protest; rebut; refute; remonstrate bluster; complain; crackle; fight back; grumble; mumble; mutter; resist; sputter; struggle
reclameren complain; object; protest
tegenspreken contradict; deny; object; protest; rebut; refute; remonstrate raise objections
tegenwerpen deny; object; protest; rebut; refute; remonstrate raise objections
weerspreken contradict; deny; object; protest; rebut; refute; remonstrate
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
goed accurate; correct; precise; right
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- thing

Verwante woorden van "object":


Synoniemen voor "object":


Verwante definities voor "object":

  1. a tangible and visible entity; an entity that can cast a shadow2
    • it was full of rackets, balls and other objects2
  2. the focus of cognitions or feelings2
    • objects of thought2
    • the object of my affection2
  3. the goal intended to be attained (and which is believed to be attainable)2
    • the sole object of her trip was to see her children2
  4. (computing) a discrete item that provides a description of virtually anything known to a computer2
    • in object-oriented programming, objects include data and define its status, its methods of operation and how it interacts with other objects2
  5. (grammar) a constituent that is acted upon2
    • the object of the verb2
  6. express or raise an objection or protest or criticism or express dissent2
    • She never objected to the amount of work her boss charged her with2
    • When asked to drive the truck, she objected that she did not have a driver's license2
  7. be averse to or express disapproval of2
    • My wife objects to modern furniture2
  8. An entity, such as a file, folder, shared folder, printer, or Active Directory object, described by a distinct, named set of attributes. For example, the attributes of a File object include its name, location, and size; the attributes of an Active Directory User object might include the user's first name, last name, and e-mail address.1
  9. In object-oriented programming, an instance of a class. An object comprises data and methods that act on the data, and is treated as a discrete entity.1
  10. A table, chart, graphic, equation, or other form of information.1
  11. A drawing, image, shape, text, or other form of information that has been added to the artboard.1

Wiktionary: object

object
verb
  1. disagree with something or someone
noun
  1. in object-oriented programming
  2. in grammar
  3. thing
object
noun
  1. voorwerp
  2. grammaticaal voorwerp
  3. filosofische entiteit en 4. informaticacomponent
  4. een object, iets dat fysiek bestaat
verb
  1. grote bezwaren uiten
  2. (overgankelijk) iets als bezwaar opperen

Cross Translation:
FromToVia
object voorwerp ObjektGegenstand, auf den sich jemand bezieht, auf den das Denken oder Handeln ausgerichtet ist
object doel; meet ZielAusrichtung oder Endpunkt einer Bestrebung
object aanvulling complément — Ce qui s’ajouter ou doit s’ajouter à une chose pour la rendre entière, complète.
object ding; mikpunt; object; onderwerp; voorwerp objetchose tangible et visible, concrète. Chose perceptible par la vue et le toucher. Chose, dans un sens indéterminé.
object reclameren; hoeven; behoeven; nodig hebben; toe zijn aan réclamerimplorer ; demander avec instance.

Verwante vertalingen van object



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor object (Nederlands) in het Engels

object:

object [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het object (voorwerp; goed; artikel; )
    the article
    – one of a class of artifacts 2
    • article [the ~] zelfstandig naamwoord
      • an article of clothing2
    the good; the object; the item; the matter; the thing; the gadget
    • good [the ~] zelfstandig naamwoord
    • object [the ~] zelfstandig naamwoord
    • item [the ~] zelfstandig naamwoord
    • matter [the ~] zelfstandig naamwoord
    • thing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gadget [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. het object
    the object
    – An entity, such as a file, folder, shared folder, printer, or Active Directory object, described by a distinct, named set of attributes. For example, the attributes of a File object include its name, location, and size; the attributes of an Active Directory User object might include the user's first name, last name, and e-mail address. 1
    • object [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. het object
    the object
    – In object-oriented programming, an instance of a class. An object comprises data and methods that act on the data, and is treated as a discrete entity. 1
    • object [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor object:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
article artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak artikel; bericht; handelsartikel; handelsproduct; lidwoord; publicatie; stuk
gadget artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak gadget; hebbeding; modeartikel; nieuwtje; snufje; snuisterij
good artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak product
item artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak Outlook-item; artikel; item; onderwerp; subject; thema; thema van een boek
matter artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak aangelegenheid; affaire; bik; feit; gebeurtenis; geval; gruis; incident; kwestie; macadam; materie; metselspecie; mortel; probleem; puin; split; steengruis; steenslag; stof; substantie; voorval; vraagstuk; zaak
object artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak doel; doelwit; mikpunt
thing artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
matter afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
object eisen; in tegenspraak zijn met; protesteren; reclameren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
good aangenaam; akkoord; behaaglijk; bekwaam; braaf; capabel; competent; deskundig; deugdzaam; fijn; geschikt; in orde; leuk; lief; mee eens; oordeelkundig; plezant; plezierig; prettig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig; voorbeeldig; zoet

Verwante woorden van "object":

  • objecten

Wiktionary: object

object
noun
  1. voorwerp
  2. grammaticaal voorwerp
  3. filosofische entiteit en 4. informaticacomponent
object
noun
  1. in object-oriented programming
  2. thing
  3. distinct physical object

Cross Translation:
FromToVia
object object; article; thing; subject objetchose tangible et visible, concrète. Chose perceptible par la vue et le toucher. Chose, dans un sens indéterminé.