Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor steel (Engels) in het Nederlands

steel:

steel [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the steel (iron)
    Ferro; het ijzer
    • Ferro [znw.] zelfstandig naamwoord
    • ijzer [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the steel
    de staal
    • staal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

to steel werkwoord (steels, steeled, steeling)

  1. to steel (harden; toughen; iron; become hard)
    harden; stalen; uitharden
    • harden werkwoord (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
    • stalen werkwoord (staal, staalt, staalde, staalden, gestaald)
    • uitharden werkwoord (hard uit, hardt uit, hardde uit, hardden uit, uitgehard)

Conjugations for steel:

present
  1. steel
  2. steel
  3. steels
  4. steel
  5. steel
  6. steel
simple past
  1. steeled
  2. steeled
  3. steeled
  4. steeled
  5. steeled
  6. steeled
present perfect
  1. have steeled
  2. have steeled
  3. has steeled
  4. have steeled
  5. have steeled
  6. have steeled
past continuous
  1. was steeling
  2. were steeling
  3. was steeling
  4. were steeling
  5. were steeling
  6. were steeling
future
  1. shall steel
  2. will steel
  3. will steel
  4. shall steel
  5. will steel
  6. will steel
continuous present
  1. am steeling
  2. are steeling
  3. is steeling
  4. are steeling
  5. are steeling
  6. are steeling
subjunctive
  1. be steeled
  2. be steeled
  3. be steeled
  4. be steeled
  5. be steeled
  6. be steeled
diverse
  1. steel!
  2. let's steel!
  3. steeled
  4. steeling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor steel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ferro iron; steel
harden making resistant; making withstand
ijzer iron; steel iron
staal steel alloy of steel; example; model; sample; specimen
stalen harden
- blade; brand; sword
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
harden become hard; harden; iron; steel; toughen bear; endure; lead up; persist; practice; practise; stand; tolerate; train; tutor
stalen become hard; harden; iron; steel; toughen
uitharden become hard; harden; iron; steel; toughen
- nerve
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- brace

Verwante woorden van "steel":


Synoniemen voor "steel":


Verwante definities voor "steel":

  1. knife sharpener consisting of a ridged steel rod1
  2. a cutting or thrusting weapon that has a long metal blade and a hilt with a hand guard1
  3. an alloy of iron with small amounts of carbon; widely used in construction; mechanical properties can be varied over a wide range1
  4. cover, plate, or edge with steel1
  5. get ready for something difficult or unpleasant1

Wiktionary: steel

steel
noun
  1. metal
steel
noun
  1. een legering van ijzer en koolstof

Cross Translation:
FromToVia
steel staal StahlWerkstoff: metallische Legierung, deren Hauptbestandteil Eisen ist; der Kohlenstoffgehalt liegt zwischen 0,02% und 2,06%.
steel staal acier — Alliage de fer et de carbone (1)
steel harden; stalen; temperen durcir — Durcir

Verwante vertalingen van steel



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor steel (Nederlands) in het Engels

steel:

steel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de steel (handvat in de vorm van stok)
    the stem; the handle
    • stem [the ~] zelfstandig naamwoord
    • handle [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de steel (stengel; halm)
    the stalk
    – a slender or elongated structure that supports a plant or fungus or a plant part or plant organ 1
    • stalk [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor steel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
handle handvat in de vorm van stok; steel beugel; deurklink; deurkruk; draagbeugel; greep; heft; hengsel; ingang; kruk; oor; oor van een kopje
stalk halm; steel; stengel halm
stem handvat in de vorm van stok; steel antenne; boeg; etymon; halm; spriet; stam; stamvorm; stamwoord; steven; voelhoren; voelspriet; voorsteven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
handle behandelen; bejegenen; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets afhandelen; verhandelen; verkopen
stalk bekruipen; besluipen; tijgeren
stem dwarsbomen; dwarsliggen; halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; tot staan brengen

Verwante woorden van "steel":


Wiktionary: steel

steel
noun
  1. the longish piece that supports the seed-carrying parts of a plant
  2. botany: above-ground stalk of a vascular plant

Cross Translation:
FromToVia
steel stalk; stem; queue; line; brush queue — à trier
steel rod tige — pédoncule d’une fleur
steel tube; hit; barrel; pipe; stem tube — Tuyau.

steel vorm van stelen:

stelen werkwoord (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)

  1. stelen (ontvreemden; jatten; pikken; )
    to steal; to snitch; to nick; to pinch; to pilfer; to swipe
    • steal werkwoord (steals, stole, stealing)
    • snitch werkwoord (snitches, snitched, snitching)
    • nick werkwoord (nicks, nicked, nicking)
    • pinch werkwoord (pinches, pinched, pincing)
    • pilfer werkwoord (pilfers, pilfered, pilfering)
    • swipe werkwoord (swipes, swiped, swiping)
  2. stelen (pikken; verdonkeremanen; ontnemen; )
    to expropriate; to snitch; to steal; to rob; to purloin; to take; to take away; to swipe; to pinch; to snatch; to make off with; to filch; to pilfer; cadge; to collar; to nick; to go thieving
    • expropriate werkwoord (expropriates, expropriated, expropriating)
    • snitch werkwoord (snitches, snitched, snitching)
    • steal werkwoord (steals, stole, stealing)
    • rob werkwoord (robs, robbed, robbing)
    • purloin werkwoord (purloins, purloined, purloining)
    • take werkwoord (takes, took, taking)
    • take away werkwoord (takes away, took away, taking away)
    • swipe werkwoord (swipes, swiped, swiping)
    • pinch werkwoord (pinches, pinched, pincing)
    • snatch werkwoord (snatchs, snatched, snatching)
    • make off with werkwoord (makes off with, made off with, making off with)
    • filch werkwoord (filches, filched, filching)
    • pilfer werkwoord (pilfers, pilfered, pilfering)
    • cadge werkwoord
    • collar werkwoord (collars, collared, collaring)
    • nick werkwoord (nicks, nicked, nicking)
    • go thieving werkwoord (goes thieving, went thieving, going thieving)
  3. stelen (pikken; verduisteren; wegpikken; )
    to steal; to snitch; to pinch; to nick
    • steal werkwoord (steals, stole, stealing)
    • snitch werkwoord (snitches, snitched, snitching)
    • pinch werkwoord (pinches, pinched, pincing)
    • nick werkwoord (nicks, nicked, nicking)
  4. stelen (snaaien; gappen; wegpikken; weggraaien)
    to steal; to snatch away; to make off with; to pilfer; to snatch off
    • steal werkwoord (steals, stole, stealing)
    • snatch away werkwoord (snatchs away, snatched away, snatching away)
    • make off with werkwoord (makes off with, made off with, making off with)
    • pilfer werkwoord (pilfers, pilfered, pilfering)
    • snatch off werkwoord (snatchs off, snatched off, snatching off)

Conjugations for stelen:

o.t.t.
  1. steel
  2. steelt
  3. steelt
  4. stelen
  5. stelen
  6. stelen
o.v.t.
  1. stal
  2. stal
  3. stal
  4. stalen
  5. stalen
  6. stalen
v.t.t.
  1. heb gestolen
  2. hebt gestolen
  3. heeft gestolen
  4. hebben gestolen
  5. hebben gestolen
  6. hebben gestolen
v.v.t.
  1. had gestolen
  2. had gestolen
  3. had gestolen
  4. hadden gestolen
  5. hadden gestolen
  6. hadden gestolen
o.t.t.t.
  1. zal stelen
  2. zult stelen
  3. zal stelen
  4. zullen stelen
  5. zullen stelen
  6. zullen stelen
o.v.t.t.
  1. zou stelen
  2. zou stelen
  3. zou stelen
  4. zouden stelen
  5. zouden stelen
  6. zouden stelen
en verder
  1. ben gestolen
  2. bent gestolen
  3. is gestolen
  4. zijn gestolen
  5. zijn gestolen
  6. zijn gestolen
diversen
  1. steel!
  2. steelt!
  3. gestolen
  4. stelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stelen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de stelen (schachten; pijlen)
    the shafts
    • shafts [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de stelen
    the stems
    • stems [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
collar boord; boordje; gareel; halsband; halskraag; harnas; kraag; kraagje; leiband; toom; tuig
nick inkeping; inkerving; keep; kerf; kerfsnede
pinch afsnoepen; kneep; knijpbeweging; knijpen
shafts pijlen; schachten; stelen gaffeldissel; schenkels
snitch snufferd
steal afsnoepen
stems stelen etymonen; schenkels; stamvormen; stamwoorden; stengels
swipe handslag
take baat; gewin; profijt; winst
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cadge achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afbedelen; afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; klaplopen; ontfutselen; op iemands zak teren; parasiteren; pikken; schooieren
collar achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
expropriate achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken onteigenen
filch achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
go thieving achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
make off with achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
nick achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken creneleren; insnijden
pilfer achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; ontfutselen; pikken; snaaien; wegkapen
pinch achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afpakken; aftroggelen; bietsen; drukken; gappen; grissen; inpikken; knellen; ontfutselen; pikken; strak zitten; vastknijpen
purloin achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
rob achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken beroven; bestelen; binnen breken; een inbraak doen; inbreken; ladelichten; overrompelen; overvallen; roven
snatch achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afpakken; aftroggelen; beroven; betrappen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; ontfutselen; pikken; roven; snaaien; snappen; wegkapen; wegrukken
snatch away gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen; wegrukken
snatch off gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
snitch achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
steal achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afsnoepen; floepen; glippen; ontstelen; wegglippen
swipe achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken doorhalen; snel bewegen
take achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken aangrijpen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanwenden; accepteren; afhalen; afnemen; benutten; bezetten; bezigen; cadeau aannemen; gebruik maken van; gebruiken; grijpen; hanteren; ingrijpen; innemen; medicijn innemen; meenemen; naartoe brengen; nemen; ophalen; pakken; toegrijpen; toepassen; toetasten; utiliseren; verstouwen; verstuwen; weghalen; wegnemen; zich bedienen
take away achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afhalen; afnemen; afvoeren; dalen; declineren; meedragen; meenemen; minder worden; minderen; ophalen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen; wegdragen; weghalen; wegnemen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
filch afhandig

Verwante woorden van "stelen":


Synoniemen voor "stelen":


Verwante definities voor "stelen":

  1. stiekem nemen wat niet van jou is2
    • mijn derde fiets is nu ook gestolen2

Wiktionary: stelen

stelen
verb
  1. iets wegnemen van iemand en het zich wederrechtelijk toe-eigenen
stelen
verb
  1. to steal
  2. to steal in small quantities
  3. to illegally take possession of
  4. to draw attention

Cross Translation:
FromToVia
stelen rip; nick; steal; snitch; shoplift; pinch; bag; swipe klauen — (transitiv) umgangssprachlich: etwas entwenden, stehlen
stelen steal stehlenetwas stehlen: etwas aus dem Besitz eines anderen ohne dessen Einverständnis wegnehmen; einen Diebstahl begehen
stelen steal; abstract; nick; purloin; peel; shell; skin; deprive; deprive … of; despoil; clear; starve; strip; bare; discover; uncover; detect; expose dépouiller — Traductions à trier suivant le sens
stelen rob; abstract dérober — Enlever, voler en cachette. (Sens général).
stelen steal; rob; abstract; nick; purloin volers’approprier le bien d’autrui. prendre quelque chose à quelqu’un sans son accord, dérober.