Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. festival:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. festival:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor festival (Engels) in het Nederlands

festival:

festival [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the festival (feast-day; feast)
    het festival; het feest
    • festival [het ~] zelfstandig naamwoord
    • feest [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor festival:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
feest feast; feast-day; festival celebration; ceremony; feast; feasting; festive spirit; festivity; merry-making; merrymaking; party; treat
festival feast; feast-day; festival
- fete

Verwante woorden van "festival":

  • festivals

Synoniemen voor "festival":


Verwante definities voor "festival":

  1. an organized series of acts and performances (usually in one place)1
    • a drama festival1
  2. a day or period of time set aside for feasting and celebration1

Wiktionary: festival

festival
noun
  1. celebration
festival
noun
  1. een reeks optredens
  2. een groot evenement met zang en dans en muzikale optredens
  3. feestje, party

Cross Translation:
FromToVia
festival jaarbeurs; kermis; markt; bazaar; marktplaats foireassemblée considérable et publique qui se tient en temps et lieu désignés d’avance, où tous les marchands peuvent étaler et vendre des objets de leur commerce.

Verwante vertalingen van festival



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor festival (Nederlands) in het Engels

festival:

festival [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het festival (feest)
    the festival; the feast-day; the feast
    • festival [the ~] zelfstandig naamwoord
    • feast-day [the ~] zelfstandig naamwoord
    • feast [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor festival:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
feast feest; festival banket; ceremonie; feest; feestdiner; feestdis; feestelijkheid; feestmaal; feestviering; festijn; festiviteit; fuif; galadiner; partij; partijtje; party; smulpartij; souper; viering; vreugdefeest
feast-day feest; festival
festival feest; festival
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
feast celebreren; de hort op gaan; feesten; feestvieren; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; smullen van; stappen; uitgaan; vieren

Verwante woorden van "festival":

  • festivals

Wiktionary: festival

festival
noun
  1. een reeks optredens
  2. een groot evenement met zang en dans en muzikale optredens
festival
noun
  1. celebration