Engels

Uitgebreide vertaling voor saw (Engels) in het Nederlands

saw:

saw [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the saw
    de zaag
    • zaag [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor saw:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zaag saw
- adage; byword; power saw; proverb; sawing machine

Verwante woorden van "saw":

  • saws

Synoniemen voor "saw":


Verwante definities voor "saw":

  1. a power tool for cutting wood1
  2. hand tool having a toothed blade for cutting1
  3. a condensed but memorable saying embodying some important fact of experience that is taken as true by many people1
  4. cut with a saw1
    • saw wood for the fireplace1

Wiktionary: saw

saw
noun
  1. tool
  2. saying or proverb
verb
  1. cut with a saw
saw
noun
  1. een gereedschap met een scherp getand metalen blad om voorwerpen in stukken te verdelen
verb
  1. in stukken delen door middel van een zaag

Cross Translation:
FromToVia
saw zaag Säge — ein Werkzeug zum Zerteilen von festem Material, insbesondere von Holz
saw spreekwoord proverbe — Sentence, maxime (1)
saw zaag scie — Outil possédant une lame dentée dont on se sert pour couper.
saw zagen sciercouper, fendre avec une scie.

saw vorm van see:

to see werkwoord (sees, saw, seeing)

  1. to see (behold; notice; perceive; become aware of; see in)
    zien; opmerken; kijken; bekijken; onderscheiden; aanschouwen; ontwaren; turen; staren
    • zien werkwoord (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • opmerken werkwoord (merk op, merkt op, merkte op, merkten op, opgemerkt)
    • kijken werkwoord (kijk, kijkt, keek, keken, gekeken)
    • bekijken werkwoord (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • aanschouwen werkwoord (aanschouw, aanschouwt, aanschouwde, aanschouwden, aanschouwen)
    • ontwaren werkwoord (ontwaar, ontwaart, ontwaarde, ontwaarden, ontwaard)
    • turen werkwoord (tuur, tuurt, tuurde, tuurden, getuurd)
    • staren werkwoord (staar, staart, staarde, staarden, gestaard)
  2. to see (sense; feel; perceive; notice; observe)
    zien; voelen; waarnemen; gewaarworden; bemerken; ontwaren; merken; bespeuren
    • zien werkwoord (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • voelen werkwoord (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
    • waarnemen werkwoord (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • gewaarworden werkwoord (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • bemerken werkwoord (bemerk, bemerkt, bemerkte, bemerkten, bemerkt)
    • ontwaren werkwoord (ontwaar, ontwaart, ontwaarde, ontwaarden, ontwaard)
    • merken werkwoord (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
    • bespeuren werkwoord (bespeur, bespeurt, bespeurde, bespeurden, bespeurd)
  3. to see (look at; watch; observe; view; spectate)
    zien; kijken; bekijken; gadeslaan; waarnemen; observeren
    • zien werkwoord (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • kijken werkwoord (kijk, kijkt, keek, keken, gekeken)
    • bekijken werkwoord (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • gadeslaan werkwoord (sla gade, slaat gade, sloeg gade, sloegen gade, gade geslagen)
    • waarnemen werkwoord (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • observeren werkwoord (observeer, observeert, observeerde, observeerden, geobserveerd)
  4. to see (become aware of; perceive; notice; sense; find)
    onderscheiden; gewaarworden; ontwaren; te zien krijgen
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • gewaarworden werkwoord (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • ontwaren werkwoord (ontwaar, ontwaart, ontwaarde, ontwaarden, ontwaard)
    • te zien krijgen werkwoord
  5. to see (visit; examine; view; )
    bezichtigen; bekijken; aanschouwen; bezien
    • bezichtigen werkwoord (bezichtig, bezichtigt, bezichtigde, bezichtigden, bezichtigd)
    • bekijken werkwoord (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • aanschouwen werkwoord (aanschouw, aanschouwt, aanschouwde, aanschouwden, aanschouwen)
    • bezien werkwoord (bezie, beziet, bezag, bezagen, bezien)
  6. to see (keep apart; perceive; become aware of; )
    onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • uit elkaar houden werkwoord (houd uit elkaar, houdt uit elkaar, hield uit elkaar, hielden uit elkaar, uit elkaar gehouden)
    • uiteenhouden werkwoord
  7. to see (visualize; fancy; image; )
    – imagine; conceive of; see in one's mind 1

Conjugations for see:

present
  1. see
  2. see
  3. sees
  4. see
  5. see
  6. see
simple past
  1. saw
  2. saw
  3. saw
  4. saw
  5. saw
  6. saw
present perfect
  1. have seen
  2. have seen
  3. has seen
  4. have seen
  5. have seen
  6. have seen
past continuous
  1. was seeing
  2. were seeing
  3. was seeing
  4. were seeing
  5. were seeing
  6. were seeing
future
  1. shall see
  2. will see
  3. will see
  4. shall see
  5. will see
  6. will see
continuous present
  1. am seeing
  2. are seeing
  3. is seeing
  4. are seeing
  5. are seeing
  6. are seeing
subjunctive
  1. be seen
  2. be seen
  3. be seen
  4. be seen
  5. be seen
  6. be seen
diverse
  1. see!
  2. let's see!
  3. seen
  4. seeing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor see:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanschouwen looking in the eyes; observation; observe; viewing; watching
bezichtigen inspection; view; visit
kijken having a look
observeren observation; observe
voelen feeling; scanning; sensing
waarnemen detecting; discerning; noticing
zien observation; observe
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanschouwen become aware of; behold; examine; inspect; look at; notice; perceive; see; see in; see over; see round; view; visit
bekijken become aware of; behold; examine; inspect; look at; notice; observe; perceive; see; see in; see over; see round; spectate; view; visit; watch attend; can drop dead; check; consider; control; examine; get lost; inspect; look at; observe; perceive; scrutinise; scrutinize; verify; view; watch; witness
bemerken feel; notice; observe; perceive; see; sense notice; observe; signal
bespeuren feel; notice; observe; perceive; see; sense
bezichtigen examine; inspect; look at; see; see over; see round; view; visit check; control; examine; inspect; look at; scrutinise; scrutinize; verify; view; watch
bezien examine; inspect; look at; see; see over; see round; view; visit
gadeslaan look at; observe; see; spectate; view; watch attend; eye; observe; perceive; watch; witness
gewaarworden become aware of; feel; find; notice; observe; perceive; see; sense attend; encounter; experience; feel; notice; observe; perceive; signal; witness
kijken become aware of; behold; look at; notice; observe; perceive; see; see in; spectate; view; watch inspect; look; look on; watch
merken feel; notice; observe; perceive; see; sense assent; attend; authenticate; brand; certify; check; confirm; mark; mark with a cross; notice; observe; perceive; ratify; signal; tick; uphold; witness
observeren look at; observe; see; spectate; view; watch attend; observe; perceive; witness
onderscheiden become aware of; behold; find; hold apart; keep apart; notice; perceive; see; see in; sense decorate; discern; distinguish; distinguish from each other; keep apart; knight; outshine
ontwaren become aware of; behold; feel; find; notice; observe; perceive; see; see in; sense detect; discover; reveal; spot
opmerken become aware of; behold; notice; perceive; see; see in bring something up; notice; observe; signal; ventilate
staren become aware of; behold; notice; perceive; see; see in gaze; stare
te zien krijgen become aware of; find; notice; perceive; see; sense
turen become aware of; behold; notice; perceive; see; see in peer; stare
uit elkaar houden become aware of; find; hold apart; keep apart; notice; perceive; see; sense
uiteenhouden become aware of; find; hold apart; keep apart; notice; perceive; see; sense
visualiseren envision; fancy; figure; image; picture; project; see; visualise; visualize
voelen feel; notice; observe; perceive; see; sense attend; be in sympathy with; conceive; encounter; experience; feel; feel empathy for; grope; imagine; intend; observe; perceive; sympathise; sympathize; think; touch; witness
waarnemen feel; look at; notice; observe; perceive; see; sense; spectate; view; watch attend; notice; observe; perceive; signal; witness
zien become aware of; behold; feel; look at; notice; observe; perceive; see; see in; sense; spectate; view; watch attend; observe; perceive; witness
- ascertain; assure; attend; catch; check; come across; consider; construe; control; date; determine; discover; encounter; ensure; escort; examine; experience; find; find out; get a line; get wind; get word; go out; go steady; go through; hear; insure; interpret; learn; look; meet; pick up; realise; realize; reckon; regard; run across; run into; see to it; take care; take in; understand; view; visit; watch; witness
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onderscheiden diverse; various
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- diocese; episcopate; look at; look over; office of a bishop

Synoniemen voor "see":


Verwante definities voor "see":

  1. the seat within a bishop's diocese where his cathedral is located1
  2. perceive (an idea or situation) mentally1
    • Now I see!1
    • I just can't see your point1
  3. get to know or become aware of, usually accidentally1
    • I see that you have been promoted1
  4. make sense of; assign a meaning to1
    • What message do you see in this letter?1
  5. be careful or certain to do something; make certain of something1
  6. deem to be1
    • I don't see the situation quite as negatively as you do1
  7. deliberate or decide1
    • let's see--which movie should we see tonight?1
  8. find out, learn, or determine with certainty, usually by making an inquiry or other effort1
    • I want to see whether she speaks French1
  9. match or meet1
    • I saw the bet of one of my fellow players1
  10. receive as a specified guest1
    • the doctor will see you now1
    • The minister doesn't see anybody before noon1
  11. imagine; conceive of; see in one's mind1
    • I can't see him on horseback!1
    • I can see what will happen1
    • I can see a risk in this strategy1
  12. come together1
    • I'll probably see you at the meeting1
    • How nice to see you again!1
  13. accompany or escort1
    • I'll see you to the door1
  14. go or live through1
    • he saw action in Viet Nam1
  15. perceive or be contemporaneous with1
    • You'll see a lot of cheating in this school1
    • The 1960's saw the rebellion of the younger generation against established traditions1
    • I want to see results1
  16. perceive by sight or have the power to perceive by sight1
    • You have to be a good observer to see all the details1
    • Can you see the bird in that tree?1
    • He is blind--he cannot see1
  17. see and understand, have a good eye1
    • The artist must first learn to see1
  18. observe, check out, and look over carefully or inspect1
    • I must see your passport before you can enter the country1
  19. see or watch1
    • This program will be seen all over the world1
    • see a movie1
  20. observe as if with an eye1
    • The camera saw the burglary and recorded it1
  21. date regularly; have a steady relationship with1
    • Did you know that she is seeing an older man?1
  22. go to see for professional or business reasons1
    • You should see a lawyer1
    • We had to see a psychiatrist1
  23. go to see for a social visit1
    • I went to see my friend Mary the other day1
  24. go to see a place, as for entertainment1
    • We went to see the Eiffel Tower in the morning1
  25. take charge of or deal with1
    • Could you see about lunch?1

Wiktionary: see

see
verb
  1. perceive with the eyes
see
verb
  1. begrijpen hoe iets werkt
  2. begrijpen
  3. waarnemen met het oog
  4. het vermogen waar te nemen

Cross Translation:
FromToVia
see bisdom BistumChristentum: Amtsbezirk eines Bischofs
see aartsbisdom Erzbistum — besonders herausgehobene Bistum
see beseffen; bevatten; snappen comprendrecontenir en soi.
see blikken; kijken; bekijken; kijken naar; schouwen; toekijken; toezien; aangaan; betreffen; gelden; raken regarder — voir, observer
see afgaan; bezoeken; opzoeken visiter — désuet|fr aller voir quelqu’un chez lui sans séjourner.
see zien voir — Percevoir l’image des objets par l’organe de la vue

Verwante vertalingen van saw