Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
-
fair:
- kermis; kermisterrein
- fair; eerlijk; billijk; schappelijk; redelijk; geschikt; blond; rondborstig; oprecht; fideel; trouwhartig; openhartig; behoorlijke; redelijke; tamelijke; relatief; betrekkelijk; rechtschapen; open; onomwonden; onbewimpeld; ronduit; onverholen; vrij; vrijelijk; vrijuit; deugdzaam; eerzaam; zedig; goudblond
-
Wiktionary:
- fair → beurs, braderie, kermis, jaarmarkt
- fair → effenen, uitlijnen
- fair → doenbaar, redelijk, schappelijk, eerlijk, rechtvaardig, rechtschapen, correct, blank, bleek, mooi, bevallig, behoorlijk, billijk
- fair → kermis, eerlijk, schoon, mooi, fraai, knap, net, blond, fatsoenlijk, jaarbeurs, markt, bazaar, marktplaats, fair, rechtvaardig, aankoop, inkoop, overname
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
Engels
Uitgebreide vertaling voor fair (Engels) in het Nederlands
fair:
-
the fair
-
the fair (funfair; fairground; village fair)
het kermisterrein
-
fair (sporting; right)
-
fair (reasonable; moderate)
billijk; schappelijk; redelijk; geschikt-
billijk bijvoeglijk naamwoord
-
schappelijk bijvoeglijk naamwoord
-
redelijk bijvoeglijk naamwoord
-
geschikt bijvoeglijk naamwoord
-
-
fair (blond; light-coloured)
-
fair (honest)
rondborstig; eerlijk; oprecht; fideel; trouwhartig; openhartig-
rondborstig bijvoeglijk naamwoord
-
eerlijk bijvoeglijk naamwoord
-
oprecht bijvoeglijk naamwoord
-
fideel bijvoeglijk naamwoord
-
trouwhartig bijvoeglijk naamwoord
-
openhartig bijvoeglijk naamwoord
-
-
fair (passable; tolerable)
behoorlijke; redelijke; tamelijke-
behoorlijke bijvoeglijk naamwoord
-
redelijke bijvoeglijk naamwoord
-
tamelijke bijvoeglijk naamwoord
-
-
fair (comparative; relatively; relative; fairly; moderately; paradigmatic)
-
fair (upright; honest; sincere; true; frank; open)
oprecht; eerlijk; rechtschapen; open-
oprecht bijvoeglijk naamwoord
-
eerlijk bijvoeglijk naamwoord
-
rechtschapen bijvoeglijk naamwoord
-
open bijvoeglijk naamwoord
-
-
fair (frank; sincere; straight; straightforward; honest; open; plain)
oprecht; open; onomwonden; onbewimpeld; ronduit; onverholen; vrij; openhartig; vrijelijk; vrijuit-
oprecht bijvoeglijk naamwoord
-
open bijvoeglijk naamwoord
-
onomwonden bijvoeglijk naamwoord
-
onbewimpeld bijvoeglijk naamwoord
-
ronduit bijwoord
-
onverholen bijvoeglijk naamwoord
-
vrij bijvoeglijk naamwoord
-
openhartig bijvoeglijk naamwoord
-
vrijelijk bijwoord
-
vrijuit bijwoord
-
-
fair (decent; virtuous; reputable; worthy; honest; respectable; clean)
-
fair (golden; like gold)
Vertaal Matrix voor fair:
Verwante woorden van "fair":
Synoniemen voor "fair":
Antoniemen van "fair":
Verwante definities voor "fair":
Wiktionary: fair
fair
Cross Translation:
noun
verb
adjective
fair
-
adequate, reasonable, decent
- fair → doenbaar; redelijk; schappelijk
-
just, equitable
- fair → eerlijk; rechtvaardig; rechtschapen; correct
-
light in color or pale
-
pretty or attractive
adjective
-
net, fatsoenlijk
- behoorlijk → decent; fair
-
redelijk
-
op een gepaste, eervolle wijze
-
in overeenstemming met bepaalde ethische beginselen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fair | → kermis | ↔ Jahrmarkt — ursprünglich ein nur einmal, nunmehr auch mehrmals im Jahr zur selben Zeit stattfindender mehrtägiger Markt mit Verkaufsstand und Vergnügungen (Karussell, Schaubuden, Schießbuden etc.) |
• fair | → eerlijk | ↔ fair — den Regeln, Richtlinien entsprechend |
• fair | → schoon; mooi; fraai; knap; net | ↔ beau — D’aspect agréable à l’œil ou à l’oreille. |
• fair | → blond | ↔ blond — De la couleur proche du jaune, entre le doré et le châtain clair. Il se dit particulièrement par rapport à la couleur des poils humains (cheveux et barbe) et du blé. (couleur) |
• fair | → fatsoenlijk | ↔ correct — Selon les règles du savoir-vivre |
• fair | → jaarbeurs; kermis; markt; bazaar; marktplaats | ↔ foire — assemblée considérable et publique qui se tient en temps et lieu désignés d’avance, où tous les marchands peuvent étaler et vendre des objets de leur commerce. |
• fair | → fair; rechtvaardig | ↔ juste — Qui a le caractère de la justesse |
• fair | → kermis | ↔ kermesse — Nom qu’on donne dans les Pays-Bas, la Belgique et dans le nord de la France à des foires paroissiales qui se célébrer avec des processions, des mascarades, des danses et autres divertissements. |
• fair | → aankoop; inkoop; overname | ↔ marché — lieu public où l’on vendre les choses nécessaires pour la subsistance et pour les différents besoins de la vie. |
Verwante vertalingen van fair
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor fair (Nederlands) in het Engels
fair:
-
fair (eerlijk)
Vertaal Matrix voor fair:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fair | kermis; kermisterrein | |
right | gelijk; gerechtigheid; recht | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sporting | eerlijk; fair | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
right | rechtsaf; rechtsom | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fair | eerlijk; fair | behoorlijke; betrekkelijk; billijk; blond; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fideel; geschikt; goudblond; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; redelijk; redelijke; relatief; rondborstig; ronduit; schappelijk; tamelijke; trouwhartig; vrij; vrijelijk; vrijuit; zedig |
right | eerlijk; fair | akkoord; correct; gepast; geschikt; geëigend; goed; in orde; juist; juiste; kloppend; mee eens; passend; precies; rechts; uitgerekend; waar; zoëven |