Engels

Uitgebreide vertaling voor bring up (Engels) in het Nederlands

bring up:

to bring up werkwoord (brings up, brought up, bringing up)

  1. to bring up (raise; rear; educate)
    opvoeden; grootbrengen; vormen
    • opvoeden werkwoord (voed op, voedt op, voedde op, voedden op, opgevoed)
    • grootbrengen werkwoord (breng groot, brengt groot, bracht groot, brachten groot, grootgebracht)
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
  2. to bring up (broach a subject; broach; cut into; put forward; put on the table)
    ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen
    • ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aansnijden werkwoord (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • entameren werkwoord
    • openen werkwoord (open, opent, opende, openden, geopend)
    • opwerpen werkwoord (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • gesprek aanknopen werkwoord
    • te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • aankaarten werkwoord (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • aanknopen werkwoord (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)
  3. to bring up (raise; pull up)
    ophalen; omhooghalen
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
    • omhooghalen werkwoord (haal omhoog, haalt omhoog, haalde omhoog, haalden omhoog, omhooggehaald)
  4. to bring up (raise; broach)
    aankaarten; ter sprake brengen; aansnijden; op tafel leggen
    • aankaarten werkwoord (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aansnijden werkwoord (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • op tafel leggen werkwoord
  5. to bring up
  6. to bring up (broach a subject; raise; put forward; )
    ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen
    • ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • entameren werkwoord
    • aansnijden werkwoord (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • opwerpen werkwoord (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • aankaarten werkwoord (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • op tafel leggen werkwoord
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  7. to bring up (throw up; puke; vomit; )
    overgeven; kotsen; spugen; spuwen; braken; uitbraken
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • kotsen werkwoord (kots, kotst, kotste, kotsten, gekotst)
    • spugen werkwoord (spuug, spuugt, spuugde, spuugden, gespuugd)
    • spuwen werkwoord (spuw, spuwt, spuwde, spuwden, gespuwd)
    • braken werkwoord (braak, braakt, braakde, braakden, gebraakt)
    • uitbraken werkwoord (braak uit, braakt uit, braakte uit, braakten uit, uitgebraakt)

Conjugations for bring up:

present
  1. bring up
  2. bring up
  3. brings up
  4. bring up
  5. bring up
  6. bring up
simple past
  1. brought up
  2. brought up
  3. brought up
  4. brought up
  5. brought up
  6. brought up
present perfect
  1. have brought up
  2. have brought up
  3. has brought up
  4. have brought up
  5. have brought up
  6. have brought up
past continuous
  1. was bringing up
  2. were bringing up
  3. was bringing up
  4. were bringing up
  5. were bringing up
  6. were bringing up
future
  1. shall bring up
  2. will bring up
  3. will bring up
  4. shall bring up
  5. will bring up
  6. will bring up
continuous present
  1. am bringing up
  2. are bringing up
  3. is bringing up
  4. are bringing up
  5. are bringing up
  6. are bringing up
subjunctive
  1. be brought up
  2. be brought up
  3. be brought up
  4. be brought up
  5. be brought up
  6. be brought up
diverse
  1. bring up!
  2. let's bring up!
  3. brought up
  4. bringing up
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor bring up:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanknopen tie to
aansnijden beginning; broaching; starting
aanvoeren command; front position; lead; leading; taking the lead
braken barfing; puking; vomiting
entameren beginning; broaching; starting
kotsen barfing; puking; vomiting
opwerpen raising; throwing up
overgeven barfing; puking; surrendering; vomiting; yielding
spugen barfing; puking; vomiting
spuwen barfing; puking; spitting; vomiting
vormen civilizing; cultivating; polishing; refining
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankaarten bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up
aanknopen bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table begin; enter; enter into; start; take on; tie on to
aansnijden bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up
aanvoeren bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up be in command of; bring forward; command; direct; intimate; introduce; lead; order; preside; propose; suggest; take the lead
braken be sick; bring up; puke; spew; throw up; upchuck; vomit puke; regurgigate; spew; spew out; throw up; vomit
entameren bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up
gesprek aanknopen bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table
grootbrengen bring up; educate; raise; rear
kotsen be sick; bring up; puke; spew; throw up; upchuck; vomit puke; regurgigate; spew; spew out; throw up; vomit
omhooghalen bring up; pull up; raise pull up
op tafel leggen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up
openen bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table add; add on to; build out; expand; extend; introduce; make public; open; open up; publish; release; start; swell; turn on; uncover; unlock; unscrew; widen
ophalen bring up; pull up; raise collect; come round for; fetch; pick up; retrieve; take; take along; take away
opperen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring forward; bring in; initiate; intimate; introduce; nominate; postulate; present; prompt; propose; put forward; raise; suggest
opvoeden bring up; educate; raise; rear
opwerpen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up throw in the air; throw up; throw upward; toss in the air; toss up
overgeven be sick; bring up; puke; spew; throw up; upchuck; vomit capitulate; cede; delate; deliver up; extend; give; give to; give up; hand; hand oneself in; hand oneself over to; hand over; offer; pass; present with; puke; regurgigate; spew; spew out; surrender; throw up; vomit; yield
spugen be sick; bring up; puke; spew; throw up; upchuck; vomit puke; regurgigate; spew; spew out; spit; sputter; throw up; vomit
spuwen be sick; bring up; puke; spew; throw up; upchuck; vomit spew; spew out; spit; sputter
starten bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table begin; commence; connect; herald; light; open; put on; ring in; set in motion; set up; start; start to; strike up; switch on; take off; take on; turn on; undertake
te berde brengen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up intimate; propose; suggest
ter sprake brengen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring something up; drag up; rake up; stir up; ventilate
uitbraken be sick; bring up; puke; spew; throw up; upchuck; vomit puke; regurgigate; spew; spew out; throw up; vomit
voorleiden bring up
vormen bring up; educate; raise; rear be; form; give shape; knead; massage; model; mould; shape
- advert; boot; cite; elevate; get up; lift; mention; name; nurture; parent; raise; rear; reboot; refer
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- commission; raise; rear

Synoniemen voor "bring up":


Antoniemen van "bring up":


Verwante definities voor "bring up":

  1. cause to load (an operating system) and start the initial processes1
  2. make reference to1
  3. put forward for consideration or discussion1
    • bring up an unpleasant topic1
  4. cause to come to a sudden stop1
  5. raise from a lower to a higher position1
  6. promote from a lower position or rank1
  7. bring up1
    • bring up children1

Wiktionary: bring up

bring up
verb
  1. to raise children

Cross Translation:
FromToVia
bring up aankaarten ansprechenetwas ansprechen: etwas zur Sprache bringen / zum Thema des Gespräches machen
bring up aanbinden; aanvangen; beginnen; stoten op; zich stoten aan; aankaarten; aansnijden; aan land gaan; landen; aanlanden; aanklampen; aanspreken; toespreken; enteren; aanhaken; vasthaken; aan komen lopen; aanpakken; beginnen met; toetreden; aan wal komen aborder — intransitif|fr marine|fr arriver au bord, prendre terre.
bring up dresseren; grootbrengen; kweken; opleiden; opvoeden éduquer — Former par l’éducation, instruire.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van bring up