Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- withhold:
-
Wiktionary:
- withhold → afslaan, afwijzen, verwerpen, weigeren, wraken, nee zeggen tegen, afkeuren, terugwijzen, vertikken, braken, kotsen, overgeven, spugen, retourneren, terugbezorgen, terugsturen, heruitzenden, terugdringen, verdringen, weren, ontzenuwen, weerleggen, vergooien, weggooien, wegwerpen
Engels
Uitgebreide vertaling voor withhold (Engels) in het Nederlands
withhold:
-
to withhold (to stay calm; swallow; keep back)
-
to withhold (keep in control; suppress; revoke; subdue; retract; recant; keep back; pulverize; take back; rub fine; crush; pulverise)
onderdrukken; terughouden; in bedwang houden; bedwingen; beteugelen-
in bedwang houden werkwoord (houd in bedwang, houdt in bedwang, hield in bedwang, hielden in bedwang, in bedwang gehouden)
Conjugations for withhold:
present
- withhold
- withhold
- withholds
- withhold
- withhold
- withhold
simple past
- withheld
- withheld
- withheld
- withheld
- withheld
- withheld
present perfect
- have withheld
- have withheld
- has withheld
- have withheld
- have withheld
- have withheld
past continuous
- was withholding
- were withholding
- was withholding
- were withholding
- were withholding
- were withholding
future
- shall withhold
- will withhold
- will withhold
- shall withhold
- will withhold
- will withhold
continuous present
- am withholding
- are withholding
- is withholding
- are withholding
- are withholding
- are withholding
subjunctive
- be withheld
- be withheld
- be withheld
- be withheld
- be withheld
- be withheld
diverse
- withhold!
- let's withhold!
- withheld
- withholding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor withhold:
Verwante woorden van "withhold":
Synoniemen voor "withhold":
Verwante definities voor "withhold":
Wiktionary: withhold
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• withhold | → afslaan; afwijzen; verwerpen; weigeren; wraken; nee zeggen tegen; afkeuren; terugwijzen; vertikken | ↔ refuser — rejeter une demande, ne pas accorder ce qui demander ; ne pas vouloir faire ce qui est exiger, prescrire, ordonné. |
• withhold | → braken; kotsen; overgeven; spugen; afkeuren; afwijzen; terugwijzen; vertikken; weigeren; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; terugdringen; verdringen; weren; ontzenuwen; weerleggen; afslaan; verwerpen; wraken; nee zeggen tegen; vergooien; weggooien; wegwerpen | ↔ rejeter — Traductions à trier suivant le sens |