Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. beef:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor beef:
    • runder
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. beven:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor beef (Engels) in het Nederlands

beef:

beef [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the beef
    het rundvlees

Vertaal Matrix voor beef:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rundvlees beef
- beef cattle; bitch; boeuf; gripe; kick; squawk
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- bellyache; bitch; crab; gripe; grouse; holler; squawk

Verwante woorden van "beef":

  • beefs, beeves

Synoniemen voor "beef":


Verwante definities voor "beef":

  1. cattle that are reared for their meat1
  2. informal terms for objecting1
  3. meat from an adult domestic bovine1
  4. complain1

Wiktionary: beef

beef
noun
  1. meat
beef
noun
  1. het vlees van een volwassen rund

Cross Translation:
FromToVia
beef rund Rind — Wiederkäuer mit paarigen Zehen, ältestes Nutztier des Menschen, Lieferant von Milch, Fleisch, Zugkraft, Talg, Leder, Haaren und Dünger
beef donderjagen; emmeren; kankeren; katten; preutelen; pezeweven; mopperen; meieren; zaniken; pruttelen; zemelen; zeiken; zeuren nörgelnpenetrant/störend, aber nicht aggressiv seinen Unmut äußern
beef rundvlees bœuf — Viande.

Verwante vertalingen van beef



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beef (Nederlands) in het Engels

beef vorm van beven:

beven werkwoord (beef, beeft, beefde, beefden, gebeefd)

  1. beven (rillen; bibberen)
    to shiver; to tremble; to quiver; to shudder; to shake
    • shiver werkwoord (shivers, shivered, shivering)
    • tremble werkwoord (trembles, trembled, trembling)
    • quiver werkwoord (quivers, quivered, quivering)
    • shudder werkwoord (shudders, shuddered, shuddering)
    • shake werkwoord (shakes, shook, shaking)
  2. beven (sidderen)
    to quiver; to quake; to shudder; to shake; to tremble
    • quiver werkwoord (quivers, quivered, quivering)
    • quake werkwoord (quakes, quaked, quaking)
    • shudder werkwoord (shudders, shuddered, shuddering)
    • shake werkwoord (shakes, shook, shaking)
    • tremble werkwoord (trembles, trembled, trembling)
  3. beven (schudden; trillen)
    to shake; to shiver; to tremble
    • shake werkwoord (shakes, shook, shaking)
    • shiver werkwoord (shivers, shivered, shivering)
    • tremble werkwoord (trembles, trembled, trembling)

Conjugations for beven:

o.t.t.
  1. beef
  2. beeft
  3. beeft
  4. beven
  5. beven
  6. beven
o.v.t.
  1. beefde
  2. beefde
  3. beefde
  4. beefden
  5. beefden
  6. beefden
v.t.t.
  1. heb gebeefd
  2. hebt gebeefd
  3. heeft gebeefd
  4. hebben gebeefd
  5. hebben gebeefd
  6. hebben gebeefd
v.v.t.
  1. had gebeefd
  2. had gebeefd
  3. had gebeefd
  4. hadden gebeefd
  5. hadden gebeefd
  6. hadden gebeefd
o.t.t.t.
  1. zal beven
  2. zult beven
  3. zal beven
  4. zullen beven
  5. zullen beven
  6. zullen beven
o.v.t.t.
  1. zou beven
  2. zou beven
  3. zou beven
  4. zouden beven
  5. zouden beven
  6. zouden beven
diversen
  1. beef!
  2. beeft!
  3. gebeefd
  4. bevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

beven [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. beven
    the quivering; the trembling; the shaking; the quaking

Vertaal Matrix voor beven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
quaking beven huivering; rilling; siddering
quiver bibberen; huivering; rillen; rilling; siddering
quivering beven huivering; rilling; siddering
shake bibberen; hort; milkshake; rillen; schok; schokkende beweging; stoot; tremor; triller; trilling
shaking beven
shiver bibberen; huivering; rillen; rilling; siddering
shudder beving; bibberen; gebeef; huivering; rillen; rilling; siddering
tremble bibberen; rillen
trembling beven beving; gebeef; huivering; rilling; siddering; trilling; vibratie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
quake beven; sidderen
quiver beven; bibberen; rillen; sidderen popelen; trillen; vibreren
shake beven; bibberen; rillen; schudden; sidderen; trillen heen en weer bewegen; laten schrikken; omschudden; schokken; schudden; trillen; vibreren
shiver beven; bibberen; rillen; schudden; trillen bibberen; door afgrijzen bevangen worden; griezelen; gruwen; huiveren; ijzen; klappertanden; kleumen; koulijden; trillen; verstijven; vibreren
shudder beven; bibberen; rillen; sidderen door afgrijzen bevangen worden; griezelen; gruwelen; gruwen; huiveren; ijzen; trillen; verstijven; vibreren
tremble beven; bibberen; rillen; schudden; sidderen; trillen heen en weer bewegen; kloppen; laten schrikken; lillen; schokken; schudden; trillen; vibreren
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
trembling bevend; beverig; bibberend; huiverend; rillend; sidderend; trillend; vibrerend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
quivering bevend; bibberend; huiverend; rillend; sidderend; trillend; vibrerend
shaking bevend; beverig; bibberend; huiverend; rillend; sidderend; trillend; vibrerend

Wiktionary: beven

beven
verb
  1. hard en heftig trillen
beven
verb
  1. to be in a state of elevated anxiety
  2. to shake
  3. to shake or tremble

Cross Translation:
FromToVia
beven tremble beben — sich durch äußere, physikalische Einwirkung erschüttern, heftig zittern, vibrieren
beven tremble zittern — kleine, unkontrollierte, wiederholte Hin- und Herbewegungen ausführen
beven quiver; shiver; tremble; quake; wave; rattle trembler — Être agité de petites et fréquentes secousses. (Sens général)