Engels

Uitgebreide vertaling voor couching (Engels) in het Nederlands

couch:

couch [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the couch (bench; seat)
    de zitplaats; de bank; de zitbank
    • zitplaats [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bank [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zitbank [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the couch
    de canapé; de sofa
    • canapé [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • sofa [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the couch (lounge)
    de ligbank; de rustbank
    • ligbank [de ~] zelfstandig naamwoord
    • rustbank [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. the couch (settee; bed)
    het rustbed
    • rustbed [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. the couch (sofa; settee)
    de bank; de zitbank; de canapé
    • bank [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zitbank [de ~] zelfstandig naamwoord
    • canapé [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor couch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bank bench; couch; seat; settee; sofa bank; bank building; merchant bank; small bank
canapé couch; settee; sofa
ligbank couch; lounge
rustbank couch; lounge
rustbed bed; couch; settee
sofa couch
zitbank bench; couch; seat; settee; sofa
zitplaats bench; couch; seat bench; chair; front bench; seat; work-bench
- lounge; sofa
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- cast; frame; put; redact
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- divan; ottoman

Verwante woorden van "couch":

  • couches

Synoniemen voor "couch":


Verwante definities voor "couch":

  1. a narrow bed on which a patient lies during psychiatric or psychoanalytic treatment1
  2. a flat coat of paint or varnish used by artists as a primer1
  3. an upholstered seat for more than one person1
  4. formulate in a particular style or language1

Wiktionary: couch

couch
noun
  1. furniture for seating

Cross Translation:
FromToVia
couch sofa Couch — „breiteres Liegesofa“Lit-Duden: Großes Fremdwörterbuch|A=4, Stichwort: „Couch“, Seite 282. mit zwei oder mehr Sitzplätzen
couch in discrediet brengen; herleiden; inkrimpen; reduceren; vereenvoudigen; zetten; ruïneren; te gronde richten; ten val brengen; verderven; aflaten; laten zakken; neerhalen; inkorten; verminderen; kleineren; afbreken; afgeven op; afkammen; trekken; een streep trekken; neerlaten; strijken; vellen; afdraaien; verlagen; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
couch canapé canapé — Sorte de siège long à dossier
couch laag; pak; bedding; couchette; kooi; leger; ligplaats gisement — marine|fr situation des côtes de la mer.