Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor make good (Engels) in het Nederlands

make good:

to make good werkwoord (makes good, made good, making good)

  1. to make good (compensate for; counterbalance)
    compenseren; vergoeden; goedmaken
    • compenseren werkwoord (compenseer, compenseert, compenseerde, compenseerden, gecompenseerd)
    • vergoeden werkwoord (vergoed, vergoedt, vergoedde, vergoedden, vergoed)
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
  2. to make good (rectify; make up)
    goedmaken; bijspijkeren; inhalen
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
    • bijspijkeren werkwoord (spijker bij, spijkert bij, spijkerde bij, spijkerden bij, bijgespijkerd)
    • inhalen werkwoord (haal in, haalt in, haalde in, haalden in, ingehaald)
  3. to make good (indemnificate; reimburse; restitute; )
    terugbetalen; vergoeden; schadeloosstellen; afkopen
    • terugbetalen werkwoord (betaal terug, betaalt terug, betaalde terug, betaalden terug, terugbetaald)
    • vergoeden werkwoord (vergoed, vergoedt, vergoedde, vergoedden, vergoed)
    • schadeloosstellen werkwoord (stel schadeloos, stelt schadeloos, stelde schadeloos, stelden schadeloos, schadeloosgesteld)
    • afkopen werkwoord (koop af, koopt af, kocht af, kochten af, afgekocht)
  4. to make good (rectify; put straight; set right; correct; fix)
    goedmaken; rechtzetten; rechtstrijken
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
    • rechtzetten werkwoord (zet recht, zette recht, zetten recht, rechtgezet)
    • rechtstrijken werkwoord (strijk recht, strijkt recht, streek recht, streken recht, recht gestreken)

Conjugations for make good:

present
  1. make good
  2. make good
  3. makes good
  4. make good
  5. make good
  6. make good
simple past
  1. made good
  2. made good
  3. made good
  4. made good
  5. made good
  6. made good
present perfect
  1. have made good
  2. have made good
  3. has made good
  4. have made good
  5. have made good
  6. have made good
past continuous
  1. was making good
  2. were making good
  3. was making good
  4. were making good
  5. were making good
  6. were making good
future
  1. shall make good
  2. will make good
  3. will make good
  4. shall make good
  5. will make good
  6. will make good
continuous present
  1. am making good
  2. are making good
  3. is making good
  4. are making good
  5. are making good
  6. are making good
subjunctive
  1. be made good
  2. be made good
  3. be made good
  4. be made good
  5. be made good
  6. be made good
diverse
  1. make good!
  2. let's make good!
  3. made good
  4. making good
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor make good:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkopen buying off; redemption
compenseren compensation
goedmaken atoning for; making up for; redeem
inhalen taking in
vergoeden compensating for; compensation; reimbursement; repayment
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkopen buy off; compensate; indemnificate; make good; reimburse; repay; restitute buy them out; compensate; indemnify; reimburse; repay
bijspijkeren make good; make up; rectify
compenseren compensate for; counterbalance; make good
goedmaken compensate for; correct; counterbalance; fix; make good; make up; put straight; rectify; set right better; correct; fix; get better; improve; make better; mend; reconcile; renew; repair; restore; settle
inhalen make good; make up; rectify catch up; catch up with; draw in; gain; haul in; move past; overtake; pass; ride past; run in; sail past; take in
rechtstrijken correct; fix; make good; put straight; rectify; set right
rechtzetten correct; fix; make good; put straight; rectify; set right fix; mend; put right; rectify; repair; restore; set right
schadeloosstellen buy off; compensate; indemnificate; make good; reimburse; repay; restitute buy them out; compensate; indemnify; reimburse; repay
terugbetalen buy off; compensate; indemnificate; make good; reimburse; repay; restitute
vergoeden buy off; compensate; compensate for; counterbalance; indemnificate; make good; reimburse; repay; restitute

Synoniemen voor "make good":


Verwante definities voor "make good":

  1. act as promised1
    • make good on promises1

Wiktionary: make good

make good
verb
  1. tot een realiteit maken

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van make good