Engels

Uitgebreide vertaling voor part (Engels) in het Nederlands

part:

part [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the part (fundamental ingredient; elementary component; element; )
    het onderdeel; de component; het deel; het bestanddeel; het ingrediënt; het basisbestanddeel; het stuk; de element; de fractie
  2. the part (section; piece; segment; portion)
    het stuk; het deel; het gedeelte; de part; de fractie
    • stuk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • deel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gedeelte [het ~] zelfstandig naamwoord
    • part [de ~] zelfstandig naamwoord
    • fractie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. the part (portion; segment; share; )
    het aandeel; het deel; de part
    • aandeel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • deel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • part [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. the part (small part)
    de deeltje; het onderdeeltje
  5. the part (segment; section; portion)
    het segment
    • segment [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. the part (portion; share)
    het aandeel; de part; de portie
    • aandeel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • part [de ~] zelfstandig naamwoord
    • portie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

to part werkwoord (parts, parted, parting)

  1. to part (cleave; divide; split; )
    splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • scheiden werkwoord (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • uitsplitsen werkwoord (splits uit, splitst uit, splitste uit, splitsten uit, uitgesplitst)
    • uiteengaan werkwoord (ga uiteen, gaat uiteen, ging uiteen, gingen uiteen, uiteengegaan)
    • loskoppelen werkwoord (koppel los, koppelt los, koppelde los, koppelden los, losgekoppeld)
    • uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
  2. to part (split up; separate; break up; go separate ways)
    uit elkaar gaan; scheiden; uiteengaan; van elkaar gaan
    • uit elkaar gaan werkwoord (ga uit elkaar, gaat uit elkaar, ging uit elkaar, gingen uit elkaar, uit elkaar gegaan)
    • scheiden werkwoord (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • uiteengaan werkwoord (ga uiteen, gaat uiteen, ging uiteen, gingen uiteen, uiteengegaan)
    • van elkaar gaan werkwoord (ga van elkaar, gaat van elkaar, ging van elkaar, gingen van elkaar, gingen van elkaat)

Conjugations for part:

present
  1. part
  2. part
  3. parts
  4. part
  5. part
  6. part
simple past
  1. parted
  2. parted
  3. parted
  4. parted
  5. parted
  6. parted
present perfect
  1. have parted
  2. have parted
  3. has parted
  4. have parted
  5. have parted
  6. have parted
past continuous
  1. was parting
  2. were parting
  3. was parting
  4. were parting
  5. were parting
  6. were parting
future
  1. shall part
  2. will part
  3. will part
  4. shall part
  5. will part
  6. will part
continuous present
  1. am parting
  2. are parting
  3. is parting
  4. are parting
  5. are parting
  6. are parting
subjunctive
  1. be parted
  2. be parted
  3. be parted
  4. be parted
  5. be parted
  6. be parted
diverse
  1. part!
  2. let's part!
  3. parted
  4. parting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor part:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandeel board; part; piece; portion; section; segment; share quota; share
basisbestanddeel element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share
bestanddeel element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share
component element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share hive
deel board; element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; piece; portion; principle ingredient; section; segment; share bequest; heritage; inheritance; legacy; portion; threshing-floor; volume; yard
deeltje part; small part
element element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share factor
fractie element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; piece; portion; principle ingredient; section; segment; share
gedeelte part; piece; portion; section; segment
ingrediënt element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share
loskoppelen disconnect
onderdeel element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share component; spare part
onderdeeltje part; small part
part board; part; piece; portion; section; segment; share
portie part; portion; share dose; quantity
segment part; portion; section; segment account code segment; segment; slice
stuk element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; piece; portion; principle ingredient; section; segment; share article; artillery; beautiful person; canon; column; gun; hunk; newspaper column; piece; play; production; publication; stage play; stunner
uiteengaan dispersing; separating
- character; component; component part; constituent; contribution; control part; division; function; office; parting; percentage; persona; piece; portion; region; role; section; share; theatrical role; voice
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
loskoppelen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split detach; undock
scheiden break up; cleave; crack; divide; divorce; go separate ways; part; separate; sever; split; split up differentiate; divorce; loosen; release; separate; set free; split; tear off; unlace; untie; work loose
splitsen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; differentiate; itemise; itemize; separate; split; split open; split up; splitting; tear off
uit elkaar gaan break up; go separate ways; part; separate; split up break up; divorce
uit elkaar halen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split break down; break up; clear away; clear up; demolish; destroy; disentangle; dismantle; drag down; get down; pull down; remove; separate; solve; strip down; take apart a machine; take down; tear down; tear loose; unbutton; unharness; unravel; unriddle; unrig; untie; wreck
uiteengaan break up; cleave; crack; divide; divorce; go separate ways; part; separate; sever; split; split up
uitsplitsen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split
van elkaar gaan break up; go separate ways; part; separate; split up
- break; break up; depart; disunite; divide; separate; set forth; set off; set out; split; split up; start; start out; take off
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stuk battered; broken; bust; cracked; crushed; damaged; defective; faulty; finished; gone to pieces; in pieces; in rags; in shreds; indistinct; moth eaten; obscure; on the blink; out of order; ruined; ruptured; snapped; tattered; to pieces; torn; unclear
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- partially; partly
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
deel tile
element element
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- separate

Verwante woorden van "part":


Synoniemen voor "part":


Antoniemen van "part":

  • wholly

Verwante definities voor "part":

  1. in part; in some degree; not wholly1
  2. the actions and activities assigned to or required or expected of a person or group1
    • the government must do its part1
  3. the part played by a person in bringing about a result1
  4. something less than the whole of a human artifact1
    • the rear part of the house1
    • glue the two parts together1
  5. a line of scalp that can be seen when sections of hair are combed in opposite directions1
    • his part was right in the middle1
  6. that which concerns a person with regard to a particular role or situation1
    • it requires vigilance on our part1
    • they resisted every effort on his part1
  7. one of the portions into which something is regarded as divided and which together constitute a whole1
    • the written part of the exam1
  8. an actor's portrayal of someone in a play1
    • she played the part of Desdemona1
  9. the melody carried by a particular voice or instrument in polyphonic music1
    • he tried to sing the tenor part1
  10. the extended spatial location of something1
    • religions in all parts of the world1
  11. a portion of a natural object1
    • they analyzed the river into three parts1
  12. assets belonging to or due to or contributed by an individual person or group1
  13. something determined in relation to something that includes it1
    • he wanted to feel a part of something bigger than himself1
  14. force, take, or pull apart1
    • Moses parted the Red Sea1
  15. come apart1
  16. leave1
  17. go one's own way; move apart1
    • The friends separated after the party1
  18. discontinue an association or relation; go different ways1
    • The business partners broke over a tax question1
  19. An element in a control template that has special, possibly mandatory, significance and semantics in the functioning of the control. For example, a template for a ScrollBar control should supply a Thumb part for the ScrollBar to function correctly, but it need not provide a small decrease or a small increase button.2

Wiktionary: part

part
noun
  1. fraction of a whole (jump)
part
noun
  1. een afsplitsing van een geheel
  2. één uit een reeks
  3. voeding|nld kookkunst|nld benodigd bestanddeel (in een recept)
  4. deel van het lichaam
  5. deel van een insect

Cross Translation:
FromToVia
part stuk Stück — ein Teil eines Ganzen
part stuk; deel; onderdeel Teiloft im Zusammenhang mit leblosen Gegenständen: ein Element, Stück eines Ganzen
part orgaan organepartie d’un organisme vivant, considérée comme un tout et comme remplissant une fonction nécessaire ou utiles à sa vie.
part tantième; deelneming participationaction de participer à quelque chose.
part oog; punt; spikkel; stip point — couture|fr action de piquer dans un tissu avec une aiguille enfiler ou résultat de cette action, piqûre.
part lijn; streep; streek; schreef; band; reep; strook; straal; scheiding; haarscheiding; haal; schrap; wapenbalk raieligne tracer sur une surface.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van part



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor part (Nederlands) in het Engels

part:

part [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de part (aandeel; deel)
    the segment; the part; the share; the section; the piece; the portion; the board
    • segment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • part [the ~] zelfstandig naamwoord
    • share [the ~] zelfstandig naamwoord
    • section [the ~] zelfstandig naamwoord
    • piece [the ~] zelfstandig naamwoord
    • portion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • board [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de part (portie; aandeel)
    the portion; the share; the part
    • portion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • share [the ~] zelfstandig naamwoord
    • part [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de part (gedeelte; stuk; deel; fractie)
    the piece; the part; the section; the segment; the portion
    • piece [the ~] zelfstandig naamwoord
    • part [the ~] zelfstandig naamwoord
    • section [the ~] zelfstandig naamwoord
    • segment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • portion [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor part:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
board aandeel; deel; part beheer; bestuur; directie; hoofdbestuur; kostgeld; lat; legbord; leiding; schroot; smalle plank
part aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; portie; stuk basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; deeltje; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; onderdeeltje; segment; stuk
piece aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; stuk artikel; brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; kleine brok; klompje; klontertje; klontje; mooi persoon; partje; plakje; schijfje; snippertje; speelstuk; stuk; stukje
portion aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; portie; stuk basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; component; contributie; deel; element; erfdeel; erfenis; fractie; ingrediënt; lidmaatschapsgeld; onderdeel; segment; stuk; wat iemand erft
section aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; stuk afdeling; basisbestanddeel; bestanddeel; brigade; brokje; component; deel; departement; detachement; doorsnede; doorsnee; eindje; element; fractie; fragmentje; ingrediënt; klein stukje; onderdeel; partje; presentatiesectie; profiel; profielstaal; rubriek; sectie; segment; snijding; snippertje; stuk; stukje; tak
segment aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; stuk basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; rekeningcodesegment; segment; stuk
share aandeel; deel; part; portie aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; component; contingent; deel; element; fractie; groeifonds; inbreng; ingrediënt; onderdeel; quota; quotum; stuk
- deel; element; gedeelte; stuk
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
board emballeren; enteren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inpakken; inwikkelen; kartonneren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; verpakken
part loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen; van elkaar gaan
segment in segmenten verdelen; segmenteren
share delen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
share deelachtig

Verwante woorden van "part":


Synoniemen voor "part":


Antoniemen van "part":


Verwante definities voor "part":

  1. wat kleiner is dan het totaal3
    • ik snij de appel in partjes3

Wiktionary: part

part
noun
  1. part of something that had been divided

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van part