Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor half (Engels) in het Zweeds

half:

half bijvoeglijk naamwoord

  1. half
    halvt
    • halvt bijvoeglijk naamwoord
  2. half
    halv; halvt
    • halv bijvoeglijk naamwoord
    • halvt bijvoeglijk naamwoord

half [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the half
    halva
    • halva [-en] zelfstandig naamwoord
  2. the half (halfback; midfield player; flanker)
    mittfältare; mittfältspelare; halvback

Vertaal Matrix voor half:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
halva half
halvback flanker; half; halfback; midfield player
mittfältare flanker; half; halfback; midfield player
mittfältspelare flanker; half; halfback; midfield player
- one-half
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
halvpart half; half share
hälft half
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
halv half
halvt half

Verwante woorden van "half":


Synoniemen voor "half":

  • fractional
  • incomplete; uncomplete
  • one-half; common fraction; simple fraction
  • playing period; period of play; play

Antoniemen van "half":


Verwante definities voor "half":

  1. consisting of one of two equivalent parts in value or quantity1
    • a half chicken1
    • lasted a half hour1
  2. (of siblings) related through one parent only1
    • a half brother1
    • half sister1
  3. partial1
    • gave me a half smile1
    • he did only a half job1
  4. partially or to the extent of a half1
    • he was half hidden by the bushes1
  5. one of two equal parts of a divisible whole1
    • half a loaf1
    • half an hour1
    • a century and one half1
  6. one of two divisions into which some games or performances are divided: the two divisions are separated by an interval1

Wiktionary: half

half
noun
  1. one of two equal parts into which anything may be divided

Cross Translation:
FromToVia
half hälft helft — één van twee gelijke delen
half halva; hälft Hälfte — einer von zwei gleich großen Anteilen
half halv halb — geteilt durch zwei; die Hälfte von etwas seiend
half till hälften; hälften; halvt halb — nicht ganz
half halv demi — Qui contenir, qui fait, qui est la moitié d’une chose diviser ou divisible en deux parties égales.
half halva; hälft moitié — L’une des parties d’un tout diviser, partager également en deux.

Verwante vertalingen van half