Spender in het Zweeds vertaald uit het Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Zweeds: Meer gegevens...

spender:
- slösig; slösigt
- spenderare; slösare
spend:
- spendera; betala; tillbringa; använda; förbruka; använda upp; ge ut; utgiva; förslösa; slösa bort; ödsla
Wiktionary:
- spend → tillbringa, göra slut på, förbruka, spendera
- spend → fickpengar
- spend → ge ut

Engels

Uitgebreide vertaling voor spender (Engels) in het Zweeds

spender:

spender bijvoeglijk naamwoord

spender (eager to buy; eager to spend money)
slösig; slösigt
- slösig bijvoeglijk naamwoord
- slösigt bijvoeglijk naamwoord

spender [the ~] zelfstandig naamwoord

the spender
spenderare; slösare
- spenderare zelfstandig naamwoord
- slösare [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor spender:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
slösare	spender	spendthrift; squanderer
spenderare	spender
-	disburser; expender; scattergood; spend-all; spendthrift
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
slösig	eager to buy; eager to spend money; spender
slösigt	eager to buy; eager to spend money; spender

Verwante woorden van "spender":

spenders

Synoniemen voor "spender":

Spender; Stephen Spender; Sir Stephen Harold Spender; poet; literary critic
spendthrift; spend-all; scattergood; prodigal; profligate; squanderer
disburser; expender; customer; client

Verwante definities voor "spender":

someone who spends money to purchase goods or services¹
someone who spends money prodigally¹

spender vorm van spend:

to spend werkwoord (spends, spent, spending)

to spend (pay)
spendera; betala
- spendera werkwoord (spenderar, spenderade, spenderat)
- betala werkwoord (betalar, betalade, betalat)
to spend (pass)
tillbringa
- tillbringa werkwoord (tillbringar, tillbringade, tillbringat)
to spend (consume; use up; use)
använda; spendera; förbruka; använda upp
- använda werkwoord (använder, använde, använt)
- spendera werkwoord (spenderar, spenderade, spenderat)
- förbruka werkwoord (förbrukar, förbrukade, förbrukat)
- använda upp werkwoord (använder upp, använde upp, använt upp)
to spend
spendera; ge ut; utgiva
- spendera werkwoord (spenderar, spenderade, spenderat)
- ge ut werkwoord (ger ut, gav ut, givit ut)
- utgiva werkwoord (utgivar, utgav, utgivat)
to spend (squander)
förslösa; slösa bort; ödsla
- förslösa werkwoord (förslösar, förslösade, förslösat)
- slösa bort werkwoord (slösar bort, slösade bort, slösat bort)
- ödsla werkwoord (ödslar, ödslade, ödslat)

Conjugations for spend:

present

spend
spend
spends
spend
spend
spend

simple past

spent
spent
spent
spent
spent
spent

present perfect

have spent
have spent
has spent
have spent
have spent
have spent

past continuous

was spending
were spending
was spending
were spending
were spending
were spending

future

shall spend
will spend
will spend
shall spend
will spend
will spend

continuous present

am spending
are spending
is spending
are spending
are spending
are spending

subjunctive

be spent
be spent
be spent
be spent
be spent
be spent

diverse

spend!
let's spend!
spent
spending

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor spend:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
använda	consume; spend; use; use up	administer; adopt; apply; avail oneself of; consume; count; divert; employ; enforce; engage; exercise; exert; handle; implement; make use of; practice; practise; take; take advantage; use; utilise; utilize; weigh
använda upp	consume; spend; use; use up	burn up; consume; finish; use up
betala	pay; spend	acquit oneself of; bear the costs; pay; pay dearly; pay off; pay up; settle
förbruka	consume; spend; use; use up	consume; dispatch; dissipate; mess; slop; spill; squander; tire out; waste; wear out
förslösa	spend; squander	flog; squander
ge ut	spend	issue; publish
slösa bort	spend; squander	flog; squander; throw away; waste
spendera	consume; pay; spend; use; use up	go to town; live it up; splurge
tillbringa	pass; spend
utgiva	spend
ödsla	spend; squander	dissipate; flog; mess; slop; spill; squander; waste
-	drop; expend; pass
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
utgiva		edit

Verwante woorden van "spend":

spending, spendable

Synoniemen voor "spend":

pass
expend; drop; pay
consume; eat up; use up; eat; deplete; exhaust; run through; wipe out

Verwante definities voor "spend":

pay out¹
- spend money¹
spend completely¹
- I spend my pocket money in two days¹
pass time in a specific way¹
- how are you spending your summer vacation?¹

Wiktionary: spend

spend

verb

to consume, to use up
- spend → tillbringa
-
- spend → göra slut på; förbruka; spendera; tillbringa

noun

expenditures
- spend → fickpengar

Cross Translation:

From	To	Via
• spend	→ ge ut	↔ ausgeben — Zahlungsmittel für etwas verbrauchen (abgeben/eintauschen/verwenden)

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van spender

eager spender

Remove Ads

Vertaal spender van Engels naar Zweeds

Uitgebreide vertaling voor spender (Engels) in het Zweeds

spender:

spender bijvoeglijk naamwoord

spender (eager to buy; eager to spend money)

spender [the ~] zelfstandig naamwoord

the spender

Vertaal Matrix voor spender:

Verwante woorden van "spender":

Synoniemen voor "spender":

Verwante definities voor "spender":

spender vorm van spend:

to spend werkwoord (spends, spent, spending)

to spend (pay)

to spend (pass)

to spend (consume; use up; use)

to spend

to spend (squander)

Conjugations for spend:

present

simple past

present perfect

past continuous

future

continuous present

subjunctive

diverse

Vertaal Matrix voor spend:

Verwante woorden van "spend":

Synoniemen voor "spend":

Verwante definities voor "spend":

Wiktionary: spend

Verwante vertalingen van spender