Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. lego:
  2. legar:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. lego:
    Het woord lego is bekend in onze database, echter hebben wij hiervoor nog geen vertaling van nederlands naar spaans.


Spaans

Uitgebreide vertaling voor lego (Spaans) in het Nederlands

lego:

lego [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el lego (laico; profano)
    de leek; oningewijde
    • leek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • oningewijde [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lego:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leek laico; lego; profano
oningewijde laico; lego; profano

Verwante woorden van "lego":

  • lega, legas

Synoniemen voor "lego":


Wiktionary: lego


Cross Translation:
FromToVia
lego leken- lay — non-professional
lego leek layman — someone who is not an ordained cleric
lego leek layman — someone who is not a professional in a given field
lego leek Laieallgemein, unscharf: jemand, der auf einem bestimmten Gebiet keine Fachkenntnisse oder keine abgeschlossene Fachausbildung hat

lego vorm van legar:

legar werkwoord

  1. legar (dejar en herencia)
    vermaken; nalaten; legateren; vererven
    • vermaken werkwoord (vermaak, vermaakt, vermaakde, vermaakden, vermaakt)
    • nalaten werkwoord (laat na, liet na, lieten na, nagelaten)
    • legateren werkwoord (legateer, legateert, legateerde, legateerden, gelegateerd)
    • vererven werkwoord (vererf, vererft, vererfde, vererfden, verorven)

Conjugations for legar:

presente
  1. lego
  2. legas
  3. lega
  4. legamos
  5. legáis
  6. legan
imperfecto
  1. legaba
  2. legabas
  3. legaba
  4. legábamos
  5. legabais
  6. legaban
indefinido
  1. legué
  2. legaste
  3. legó
  4. legamos
  5. legasteis
  6. legaron
fut. de ind.
  1. legaré
  2. legarás
  3. legará
  4. legaremos
  5. legaréis
  6. legarán
condic.
  1. legaría
  2. legarías
  3. legaría
  4. legaríamos
  5. legaríais
  6. legarían
pres. de subj.
  1. que legue
  2. que legues
  3. que legue
  4. que leguemos
  5. que leguéis
  6. que leguen
imp. de subj.
  1. que legara
  2. que legaras
  3. que legara
  4. que legáramos
  5. que legarais
  6. que legaran
miscelánea
  1. ¡lega!
  2. ¡legad!
  3. ¡no legues!
  4. ¡no leguéis!
  5. legado
  6. legando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor legar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vermaken distracción; entretenimiento
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
legateren dejar en herencia; legar
nalaten dejar en herencia; legar dejar; dejar atrás; dejar en herencia; desatender; descuidar
vererven dejar en herencia; legar
vermaken dejar en herencia; legar dejar; dejar atrás; dejar en herencia; divertir; entretener

Synoniemen voor "legar":


Wiktionary: legar

legar
verb
  1. iets schenken aan

Cross Translation:
FromToVia
legar nalaten; legateren; overdragen bequeath — to give or leave by will
legar doorgeven bequeath — to hand down; to transmit
legar laten; nalaten leave — To transfer possession after death

Verwante vertalingen van lego



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lego (Nederlands) in het Spaans