Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor arrastrar (Spaans) in het Nederlands

arrastrar:

arrastrar werkwoord

  1. arrastrar (atraer)
    trekken
    – met kracht naar je toehalen 1
    • trekken werkwoord (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
      • als je aan het touw trekt, gaat de deur open1
    rukken
    • rukken werkwoord (ruk, rukt, rukte, rukten, gerukt)
  2. arrastrar (atraer)
    sleuren
    • sleuren werkwoord (sleur, sleurt, sleurde, sleurden, gesleurd)
  3. arrastrar (acarrear)
    trekken; voorttrekken
  4. arrastrar
    ophalen; omhooghalen
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
    • omhooghalen werkwoord (haal omhoog, haalt omhoog, haalde omhoog, haalden omhoog, omhooggehaald)
  5. arrastrar
  6. arrastrar
    erdoor halen
    • erdoor halen werkwoord (haal erdoor, haalt erdoor, haalde erdoor, haalden erdoor, erdoor gehaald)
  7. arrastrar (traer arrastrando; traer)
    aanslepen
    • aanslepen werkwoord (sleep aan, sleept aan, sleepte aan, sleepten aan, aangesleept)
  8. arrastrar (remolcar)
    slepen
    • slepen werkwoord (sleep, sleept, sleepte, sleepten, geslepen)

Conjugations for arrastrar:

presente
  1. arrastro
  2. arrastras
  3. arrastra
  4. arrastramos
  5. arrastráis
  6. arrastran
imperfecto
  1. arrastraba
  2. arrastrabas
  3. arrastraba
  4. arrastrábamos
  5. arrastrabais
  6. arrastraban
indefinido
  1. arrastré
  2. arrastraste
  3. arrastró
  4. arrastramos
  5. arrastrasteis
  6. arrastraron
fut. de ind.
  1. arrastraré
  2. arrastrarás
  3. arrastrará
  4. arrastraremos
  5. arrastraréis
  6. arrastrarán
condic.
  1. arrastraría
  2. arrastrarías
  3. arrastraría
  4. arrastraríamos
  5. arrastraríais
  6. arrastrarían
pres. de subj.
  1. que arrastre
  2. que arrastres
  3. que arrastre
  4. que arrastremos
  5. que arrastréis
  6. que arrastren
imp. de subj.
  1. que arrastrara
  2. que arrastraras
  3. que arrastrara
  4. que arrastráramos
  5. que arrastrarais
  6. que arrastraran
miscelánea
  1. ¡arrastra!
  2. ¡arrastrad!
  3. ¡no arrastres!
  4. ¡no arrastréis!
  5. arrastrado
  6. arrastrando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor arrastrar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slepen remolcar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanslepen arrastrar; traer; traer arrastrando
erdoor halen arrastrar
omhooghalen arrastrar izar; levantar; subir
ophalen arrastrar buscar; ir a buscar; recoger; recoger y llevar consigo; recuperar; retirar; separar; traer
rukken arrastrar; atraer
slepen arrastrar; remolcar remolcar
sleuren arrastrar; atraer
trekken acarrear; arrastrar; atraer emigrar; errar; estar tirado; librar; partir; salir; viajar; viajar por
versjouwen arrastrar
voorttrekken acarrear; arrastrar

Synoniemen voor "arrastrar":


Wiktionary: arrastrar

arrastrar
verb
  1. iets met grote inspanning verplaatsen

Cross Translation:
FromToVia
arrastrar slepen drag — to pull along a surface
arrastrar slenteren shuffle — to walk without picking up one's feet
arrastrar boegseren; binnenloodsen; loodsen bugsieren — (transitiv), Seefahrt: ein Schiff durch Lotsen ins Schlepptau nehmen und an einen bestimmten Ort schleppen
arrastrar slepen; trekken zurren(transitiv), mundartlich, umgangssprachlich: Synonym für „zerren“, „ziehen“
arrastrar boegseren; slepen; trekken; voorttrekken; rondslingeren trainertirer après soi.
arrastrar boegseren; slepen; trekken; voorttrekken traînertirer après soi.

Verwante vertalingen van arrastrar