Spaans

Uitgebreide vertaling voor barrio (Spaans) in het Nederlands

barrio:

barrio [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el barrio (barriada)
    de buurt; de wijk; de woonwijk; het plein; stadskwartier; het centrum; de buitenwijk; de sectie; handelswijk; het stadsdeel; de stadswijk
  2. el barrio (viaje en avión; evasión; bandada; )
    de vlucht; de vliegreis; de vliegtocht
  3. el barrio (trayecto; paso; trayectoria; )
    het traject; de route; de afstand; de baan; de ronde; het baanvak; de etappe; het pad; de tournee
    • traject [het ~] zelfstandig naamwoord
    • route [de ~] zelfstandig naamwoord
    • afstand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • baan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • ronde [de ~] zelfstandig naamwoord
    • baanvak [het ~] zelfstandig naamwoord
    • etappe [de ~] zelfstandig naamwoord
    • pad [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tournee [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    de weg
    – route die je moet volgen om er te komen 1
    • weg [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • weet u de weg naar Zaandam?1
  4. el barrio (cercanía; proximidad; vecindad)
    de nabijheid; de buurt
    • nabijheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • buurt [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. el barrio (distrito; zona; región; )
    het district
    • district [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor barrio:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstand barrio; barrote; calzada; carretera; paso; ronda; trayecto; trayectoria; turno distancia
baan barrio; barrote; calzada; carretera; paso; ronda; trayecto; trayectoria; turno calzada; carretera; carril; carríl; circuito; círculo laboral; empleo; ferrocarril; férrea; lugar de trabajo; pista; recorrido; trabajo; vía; vía de ferrocarriles; vía del tren; órbita
baanvak barrio; barrote; calzada; carretera; paso; ronda; trayecto; trayectoria; turno
buitenwijk barriada; barrio
buurt barriada; barrio; cercanía; proximidad; vecindad
centrum barriada; barrio centro; centro de la ciudad; corazón de una cosa; núcleo
district barrio; barrio residencial; cantón; comarca; distrito; distrito urbano; dominio; materia; municipalidad; provincia; región; sector urbano; terreno; territorio; zona
etappe barrio; barrote; calzada; carretera; paso; ronda; trayecto; trayectoria; turno estadio; etapa; fase; momento; período; tramo; trayecto
handelswijk barriada; barrio
nabijheid barrio; cercanía; proximidad; vecindad
pad barrio; barrote; calzada; carretera; paso; ronda; trayecto; trayectoria; turno calzada; camino; camino de sirga; camino rural; camino vecinal; carretera; cañada; paso; pisada; sapo; senda; sendero; vereda
plein barriada; barrio plaza; plaza cuadrada
ronde barrio; barrote; calzada; carretera; paso; ronda; trayecto; trayectoria; turno etapa; excursión; marcha; marcha hacia adelante; marte; paseo; ronda; rotación; ruta; trayecto; trip; turno
route barrio; barrote; calzada; carretera; paso; ronda; trayecto; trayectoria; turno borde; dirección; junta directiva; punta; ruta; viaje circular
sectie barriada; barrio articulación; autopsia; autopsia del cadáver; brigada; capa; categoría; cuerpo; departamento; dependencia; destacamento; disciplina; división; escuadrón; estrato; fracción; grupo parlamentario; juntura; necropsia; nudo; parte; pieza; porción; rama; ramificación; ramo; recambio accesorio; sección; sección de presentación; sección de una asignatura en la universidad; secta; sector; segmento; unidad
stadsdeel barriada; barrio
stadskwartier barriada; barrio
stadswijk barriada; barrio
tournee barrio; barrote; calzada; carretera; paso; ronda; trayecto; trayectoria; turno etapa; excursión; marcha; marcha hacia adelante; marte; paseo; recorrido; ronda; rotación; ruta; trayecto; trip; turno
traject barrio; barrote; calzada; carretera; paso; ronda; trayecto; trayectoria; turno
vliegreis bandada; barrio; empuje; escapada; evasiones; evasión; marcha; viaje en avión
vliegtocht bandada; barrio; empuje; escapada; evasiones; evasión; marcha; viaje en avión paseo en avión; vuelo
vlucht bandada; barrio; empuje; escapada; evasiones; evasión; marcha; viaje en avión
weg barrio; barrote; calzada; carretera; paso; ronda; trayecto; trayectoria; turno calzada; carretera; carril; pista; vía; órbita
wijk barriada; barrio
woonwijk barriada; barrio
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
weg desaparecido; desde aquí; esfumado; fuera; fuera de aquí
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
pad ruta de acceso

Verwante woorden van "barrio":

  • barrios

Synoniemen voor "barrio":


Wiktionary: barrio

barrio
noun
  1. een (deel van een) wijk
  2. een bewoond deel van een stad of een gemeente

Cross Translation:
FromToVia
barrio kwartier; buurt; wijk neighborhood — nearby area
barrio wijk; kwartier; buurt neighbourhood — close proximity, particularly in reference to home
barrio buurt; wijk Viertel — eine Wohngegend; ein Häuserblock
barrio buurt; wijk; stadswijk quartierquart, une des quatre parties plus ou moins égales d'un tout.

barrer:

barrer werkwoord

  1. barrer
    vegen
    • vegen werkwoord (veeg, veegt, veegde, veegden, geveegd)
  2. barrer
    vegen; wegvegen; afvegen
    • vegen werkwoord (veeg, veegt, veegde, veegden, geveegd)
    • wegvegen werkwoord (veeg weg, veegt weg, veegde weg, veegden weg, weggeveegd)
    • afvegen werkwoord (veeg af, veegt af, veegde af, veegden af, afgeveegd)
  3. barrer (escoltar; acompañar; conducir; )
    leiden; begeleiden; voeren; meevoeren
    • leiden werkwoord (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
    • begeleiden werkwoord (begeleid, begeleidt, begeleidde, begeleidden, begeleid)
    • voeren werkwoord (voer, voert, voerde, voerden, gevoerd)
    • meevoeren werkwoord (voer mee, voert mee, voerde mee, voerden mee, meegevoerd)
  4. barrer (borrar; erradicar; derribar; hacer desaparecer; limpiar)
    wissen; uitwissen; wegvegen; uitvegen; vlakken; uitgommen; uitvlakken
    • wissen werkwoord (wis, wist, wiste, wisten, gewist)
    • uitwissen werkwoord (wis uit, wist uit, wiste uit, wisten uit, uitgewist)
    • wegvegen werkwoord (veeg weg, veegt weg, veegde weg, veegden weg, weggeveegd)
    • uitvegen werkwoord (veeg uit, veegt uit, veegde uit, veegden uit, uitgeveegd)
    • vlakken werkwoord (vlak, vlakt, vlakte, vlakten, gevlakt)
    • uitgommen werkwoord (gom, gomt, gomde, gomden, uitgegomd)
    • uitvlakken werkwoord (vlak uit, vlakt uit, vlakte uit, vlakten uit, uitgevlakt)
  5. barrer (cepillar; frotar)
    bezemen
    • bezemen werkwoord (bezem, bezemt, bezemde, bezemden, gebezemd)
  6. barrer (barbechar)
    wegpinken
    • wegpinken werkwoord (pink weg, pinkt weg, pinkte weg, pinkten weg, weggepinkt)
  7. barrer (recoger)
    opvegen
    • opvegen werkwoord (veeg op, veegt op, veegde op, veegden op, opgeveegd)
  8. barrer (limpiar con cepillo)
    schoonvegen; schoonborstelen
    • schoonvegen werkwoord (veeg schoon, veegt schoon, veegde schoon, veegden schoon, schoongeveegd)
    • schoonborstelen werkwoord (borstel schoon, borstelt schoon, borstelde schoon, borstelden schoon, schoongeborsteld)

Conjugations for barrer:

presente
  1. barro
  2. barres
  3. barre
  4. barremos
  5. barréis
  6. barren
imperfecto
  1. barría
  2. barrías
  3. barría
  4. barríamos
  5. barríais
  6. barrían
indefinido
  1. barrí
  2. barriste
  3. barrió
  4. barrimos
  5. barristeis
  6. barrieron
fut. de ind.
  1. barreré
  2. barrerás
  3. barrerá
  4. barreremos
  5. barreréis
  6. barrerán
condic.
  1. barrería
  2. barrerías
  3. barrería
  4. barreríamos
  5. barreríais
  6. barrerían
pres. de subj.
  1. que barra
  2. que barras
  3. que barra
  4. que barramos
  5. que barráis
  6. que barran
imp. de subj.
  1. que barriera
  2. que barrieras
  3. que barriera
  4. que barriéramos
  5. que barrierais
  6. que barrieran
miscelánea
  1. ¡barre!
  2. ¡barred!
  3. ¡no barras!
  4. ¡no barráis!
  5. barrido
  6. barriendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor barrer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
voeren alimenticio; dar de comer; pastos; poder alimenticio
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afvegen barrer cepillar; limpiar; quitar
begeleiden acompañar; arrojar; barrer; conducir; convoyar; echar; escoltar acompañar; convoyar; escoltar; guiar; ir con; venir con
bezemen barrer; cepillar; frotar
leiden acompañar; arrojar; barrer; conducir; convoyar; echar; escoltar conducir; dar orden de; decretar; dirigir; encabezar; estar en cabeza; gobernar; guiar; ir a la cabeza; ir delante; liderar; llevar; mandar; ordenar; pilotar; preceder; presidir; ser primero
meevoeren acompañar; arrojar; barrer; conducir; convoyar; echar; escoltar
opvegen barrer; recoger
schoonborstelen barrer; limpiar con cepillo
schoonvegen barrer; limpiar con cepillo
uitgommen barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar
uitvegen barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar
uitvlakken barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar
uitwissen barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar
vegen barrer
vlakken barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar
voeren acompañar; arrojar; barrer; conducir; convoyar; echar; escoltar dar de comer a; nutrir
wegpinken barbechar; barrer
wegvegen barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar
wissen barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar borrar

Synoniemen voor "barrer":


Wiktionary: barrer


Cross Translation:
FromToVia
barrer vegen sweep — to clean using a broom or brush
barrer doorzoeken sweep — to search methodically
barrer bezemen; vegen; aanvegen; opvegen; schoonvegen balayernettoyer un lieu avec le balai.

Verwante vertalingen van barrio