Anticipación in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

anticipación:
- verwachting; hoop; afwachting; anticiperen; vooruitlopen op; bespoediging; verhaasting; vooruitbetaling
Wiktionary:
- anticipación → anticipatie, vooruitlopen
- anticipación → anticipatie

Spaans

Uitgebreide vertaling voor anticipación (Spaans) in het Nederlands

la anticipación (esperanza; expectación; expectativa; previsión; perspectiva)
de verwachting; de hoop; de afwachting
- verwachting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- hoop [de ~] zelfstandig naamwoord
- afwachting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la anticipación (previsión)
anticiperen; vooruitlopen op
- anticiperen [znw.] zelfstandig naamwoord
- vooruitlopen op [znw.] zelfstandig naamwoord
la anticipación (aceleración; precipitación; apresuramiento)
de bespoediging; de verhaasting
- bespoediging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verhaasting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la anticipación (pago anticipado)
de vooruitbetaling
- vooruitbetaling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afwachting	anticipación; esperanza; expectación; expectativa; perspectiva; previsión
anticiperen	anticipación; previsión
bespoediging	aceleración; anticipación; apresuramiento; precipitación
hoop	anticipación; esperanza; expectación; expectativa; perspectiva; previsión	acumulación; acumulamiento; agrupación; amontonamiento; caca; cantidad muy grande; cartera; colección; concentración de personas; cúmulo; desbarajuste; formación de grupos de gente; gran cantidad; gran número; grupo; masa; mogollón; montón; muchedumbre; muchísimo; multitud; pila; terrón; trastos
verhaasting	aceleración; anticipación; apresuramiento; precipitación
verwachting	anticipación; esperanza; expectación; expectativa; perspectiva; previsión	embarazo
vooruitbetaling	anticipación; pago anticipado	pago adelantado; pago por adelantado; prepago
vooruitlopen op	anticipación; previsión
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
anticiperen		anticiparse; anticiparse a; prever
vooruitlopen op		anticiparse; anticiparse a; prever

anticipación

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• anticipación	→ anticipatie	↔ anticipation — Action de se projeter dans l’avenir, de se représenter les résultat attendus d’une action cognitif et/ou de stratégies à mettre en œuvre pour y parvenir.