Spaans

Uitgebreide vertaling voor brotar (Spaans) in het Nederlands

brotar:

brotar werkwoord

  1. brotar (ser adecuado; aparecer; salir; )
    conveniëren; geschikt zijn; uitkomen; passen; deugen; passend zijn
    • conveniëren werkwoord (convenieer, convenieert, convenieerde, convenieerden, geconvenieerd)
    • geschikt zijn werkwoord (ben geschikt, bent geschikt, is geschikt, was geschikt, waren geschikt, geschikt geweest)
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
    • passen werkwoord (pas, past, paste, pasten, gepast)
    • deugen werkwoord (deug, deugt, deugde, deugden, gedeugd)
    • passend zijn werkwoord (ben passend, bent passend, is passend, was passend, waren passend, passend geweest)
  2. brotar (descender de; ser originario de; derivarse de)
    voortkomen; afstammen; afkomstig zijn; stammen; ontspruiten; spruiten
    • voortkomen werkwoord (kom voort, komt voort, kwam voort, kwamen voort, voortgekomen)
    • afstammen werkwoord (stam af, stamt af, stamde af, stamden af, afgestamd)
    • afkomstig zijn werkwoord (ben afkomstig, bent afkomstig, is afkomstig, was afkomstig, waren afkomstig, afkomstig geweest)
    • stammen werkwoord (stam, stamt, stamde, stamden, gestamd)
    • ontspruiten werkwoord (ontspruit, ontsproot, ontsproten, ontsproten)
    • spruiten werkwoord (spruit, sproot, sproten, gesproten)
  3. brotar
    opschieten; uit de grond schieten; omhoog schieten
    • opschieten werkwoord (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • uit de grond schieten werkwoord (schiet uit de grond, schoot uit de grond, schoten uit de grond, uit de grond geschoten)
    • omhoog schieten werkwoord (schiet omhoog, schoot omhoog, schoten omhoog, omhoog geschoten)
  4. brotar
    borrelen; wellen
    • borrelen werkwoord (borrel, borrelt, borrelde, borrelden, geborreld)
    • wellen werkwoord (wel, welt, welde, welden, geweld)
  5. brotar (borbotear; guisar; zumbar; )
    op vuur pruttelen; smoren; sudderen; pruttelen; stoffen
    • op vuur pruttelen werkwoord
    • smoren werkwoord (smoor, smoort, smoorde, smoorden, gesmoord)
    • sudderen werkwoord (sudder, suddert, sudderde, sudderden, gesudderd)
    • pruttelen werkwoord (pruttel, pruttelt, pruttelde, pruttelden, geprutteld)
    • stoffen werkwoord (stof, stoft, stofte, stoften, gestoft)
  6. brotar (abrirse; aparecer; llegar a final de mes)

Conjugations for brotar:

presente
  1. broto
  2. brotas
  3. brota
  4. brotamos
  5. brotáis
  6. brotan
imperfecto
  1. brotaba
  2. brotabas
  3. brotaba
  4. brotábamos
  5. brotabais
  6. brotaban
indefinido
  1. broté
  2. brotaste
  3. brotó
  4. brotamos
  5. brotasteis
  6. brotaron
fut. de ind.
  1. brotaré
  2. brotarás
  3. brotará
  4. brotaremos
  5. brotaréis
  6. brotarán
condic.
  1. brotaría
  2. brotarías
  3. brotaría
  4. brotaríamos
  5. brotaríais
  6. brotarían
pres. de subj.
  1. que brote
  2. que brotes
  3. que brote
  4. que brotemos
  5. que brotéis
  6. que broten
imp. de subj.
  1. que brotara
  2. que brotaras
  3. que brotara
  4. que brotáramos
  5. que brotarais
  6. que brotaran
miscelánea
  1. ¡brota!
  2. ¡brotad!
  3. ¡no brotes!
  4. ¡no brotéis!
  5. brotado
  6. brotando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor brotar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstammen vástagos
borrelen borboteo; burbujeo; hora del aperitivo; tapeo
passen pasos; probar
spruiten pinchazos; punzada; vástagos
stammen gentíos; pueblos; razas; troncos
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkomstig zijn brotar; derivarse de; descender de; ser originario de
afstammen brotar; derivarse de; descender de; ser originario de
borrelen brotar beber con exceso; beber mucho; emborracharse; empinar el codo; ir de copas; tomar un aperitivo; tomar una copa
conveniëren abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; resultar; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente convenir; gustar
deugen abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; resultar; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente
geschikt zijn abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; resultar; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente
omhoog schieten brotar
ontspruiten brotar; derivarse de; descender de; ser originario de derivar; proceder; resultar
op vuur pruttelen balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; zumbar
opschieten brotar adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse
passen abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; resultar; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente ajustar; contar; convenir; corresponder; encajar; numerar; pagar con cambio; pagar en suelto; pagar la cantidad exacta; probarse; probarse una prenda de vestir; quedar bien; venir bien
passend zijn abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; resultar; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente
pruttelen balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; zumbar gruñir; refunfuñar por una cosa
smoren balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; zumbar ahogar; apagar; apagarse; asfixiar; estofar; extinguir; extinguirse; guisar; sofocar
spruiten brotar; derivarse de; descender de; ser originario de brotar de; derivar de; descender de; proceder de; provenir de; ser originario de
stammen brotar; derivarse de; descender de; ser originario de
stoffen balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; zumbar desempolvar; despolvar; despolvorear; quitar el polvo de
sudderen balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; zumbar
uit de grond schieten brotar
uit ei kruipen abrirse; aparecer; brotar; llegar a final de mes
uitkomen abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; resultar; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente arreglárselas; convenir; deducirse de; derivar; derivarse de; descubrirse; desprenderse de; divulgarse; llegar a final de mes; proceder; resultar; resultar de; resultarse; salir; tener bastante para vivir
voortkomen brotar; derivarse de; descender de; ser originario de convertirse en; empezar; erguirse; formarse; hacerse; originarse; ponerse; surgir; volverse
wellen brotar
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitkomen emitir; salir

Synoniemen voor "brotar":


Wiktionary: brotar

brotar
verb
  1. (ergatief) een nieuwe loot vormen aan een plant of uit een zaad.
  2. te voorschijn komen
  3. nieuwe takjes en blaadjes krijgen

Cross Translation:
FromToVia
brotar ontluiken bud — to form buds
brotar laten ontkiemen sprout — to cause to grow from a seed
brotar opspatten; stuiven; verspuiten jaillirsortir impétueusement, parler surtout de l’eau ou de tout autre fluide.

Verwante vertalingen van brotar